Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: [eind maart? 1893] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 897 |
[1:1]
Mijn lieveling, Pim was van ochtend wel vroeg op maar toch niet om zeven uur. Beb, mijn Beb, je Pimmy is van morgen in 't stadhuis geweest; hij heeft een en ander moeten vertellen van namen en leeftijd, - 't klonk zoo nieuw en vreemd, maar in m'nzelf vond 'k 't heerlijk - zoo'n warme blijdschap toen 'k begreep wat 'k doen kwam - de zon scheen zoo heerlijk en 'k voelde zoo lekker, - en toen moest 'k naar het militie bureau waar 'n nare, arme grijze man, als zoo iemand nog 'n man kan heeten, zoo'n stadhuis ambtenaartje m'n naam opzocht in verschillende registers. Is 't Willem Arnold? werd er van uit de andere hoek van de kamer geroepen.
[1:2]
O Ja, zei 'k dat ben ik. Volgende week Donderdag moet 'k terug komen en als 't in orde is ben 'k klaar wat dat aangaat. 't Deed me denken aan den dag toen 'k loten moest en 'k gemeten was enz. en 'n geweldig barsche overste van de infanterie na m'n naam vroeg en andere dingen waaronder ook of 'k redenen van vrijstelling had. Ik zei toen - die officieren achter die tafel intimideerden me zoo en hij vroeg 't zoo of hij me op zou eten als 'k zei ja - 'k zei toen: 'k geloof 't wel. En welke? - Broeder dienst. Toen is die geweldige ofcier zoó kwaad geworden om dat ‘'k geloof 't wel’ waar in hij 'n ongepaste aardigheid zag waarschijnlijk. - Al die lui lachten tot de sergeant die de maat nam in cluis en toen 'k weg ging hoorde 'k aldoor nog 't woedend
[1:3]
gemompel van die barsche grijze generaal of wat hij was - die nijdig ironiesch die woorden herhaalde. Wat 'n domme Pim ook! - Beb, terwijl 'k schrijf zit 'k m'n ets te bijten - aldoor de bruisch - blaasjes afvegend met zoo'n heerlijke lange zwarte kraaien veer. Ik ben ook nog bij Kobus geweest; aan z'n atelier ten minste, maar hij scheen er niet te zijn. - 't Wandelen door de stad was zoo prettig in die zon en m'n atelier is zoo kil. Beb, wat schreef je toch van overmorgen? Ik kom mòrgen al mijn Beb. Morgen om den zelfden tijd als gisteren, op den eten, kwart vóor vijven. Nu moet 'k m'n etsen afdrukken. Dag lieveling dag mijn Beb. - 'k Zal me maar niet verder in laten met dat portret van Marie - ze doet 't toch niet anders. Dag mijn liefste lieve heerlijke Beb, Pim heeft wel geduld maar hij houdt zóo zóoveel van z'n eigen Bebpy.
Dag Beb.
Je Pimmy, je jongen, je
Pim