Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Amsterdam] |
Datum: 26 februari 1891 |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1071 |
[1:1]
[briefhoofd Mij. Arti et Amicitiae, Amsterdam]
26 febr. 91
1e dag.
Hoe heb je 't toch gehad van daag, mijn lieve Beb? 'k Heb zóo vreeselijk naar je verlangd. Dat atelier is nu wel heerlijk maar als jij er niet bent is 't zoo incompleet, dan mis 'k aldoor 't allerbeste: hoe jammer, denk 'k dan hoe jammer toch, dat 't toch niets is iets wat zoo heerlijk kon zijn. - Nu, 'k ben er van daag niet lang geweest: Gerard is bij me geweest en heeft de teekeningen gezien, - toen, zoowat om 12 uur ben 'k me gaan aankleeden en heb 'k 'n bezoek gebracht bij m'n vader waar 'k m'n nichtjes uit Haarlem trof - groote meisjes, erg gewoon.
[1:2]
Hij ging van daag naar den Haag z'n verjaardag vieren bij Cobi. - Cobi schreef me 'n klein briefje, dat 'k bij Hein vond - curieus om 't bewijs hoe weinig ze mij begrijpt. - Ik ben ook even bij Dijsselhof geweest die niet veel uitvoerde en zich heel stilletjes houdt in z'n atelier; 'k ging bij hem om 's te zien hoe hij 't maakte; 'k zie hem de laatste dagen in 'tgeheel niet meer; - hij is zoo'n fijne gevoelige jongen, veel te fijn en gevoelig voor z'n omgeving; gelukkig is hij te rijk in zich zelf om 't zich meer aan te trekken dan goed voor 'm is - goed, nu ja - 't is toch zoo, - en die rijkdom is toch 't eenige wat kracht kan geven - 't eenige waarmeê je àl dat leelijke bestrijden kunt.
[1:3]
Maar Dijsselhof is niet erg bewust en ik kom niet op deze kleine beschouwing omdat 'k alleen aan hèm dacht.
Verder ben 'k van middag bij Willem en Hein geweest, - 'k vond Willem zenuwachtig en wakker - erg gepreoccupeerd. Hij had de Noordwijksche verzen over gelezen en had ze nu begrepen: 't is, volgens hem, 'n afschuwelijk valsche voorstelling en verdraaiïng van de werkelijkheid, waarbij de schrijver met mooi voorgewende nederigheid zich zelf in 'n heel mooi licht plaatst - zóo slim om zich quasi te buigen voor Willem, dien hij z'n ‘Heiland hoog’ noemt en daardoor en z'n heelen toon uiterst sympathiek schijnt - 't gekste is dat die verzen, zóo vol mooi gevoel voor Willem, geschreven
[1:4]
zijn in den zelfden tijd toen hij zoo over hem klaagde als iemand die hem kwaad wilde en tegenwerkte. Daarbij komt dat Willem niet kan besluiten in z'n eigen tijdschrift verzen op te nemen waarin zijn twee beste vrienden worden uitgescholden; - de twee eenige van z'n vrienden die hem bij gestaan hebben toen hij 't zoo noodig had; - (daargelaten of er veel grond is voor dat schelden). Daarom was 't dat hij aanvankelijk de twee sonnetten van Hein er direct op had willen laten volgen. Maar nu hij gezien heeft wat die auto biografiesche verzen eigenlijk zijn of beoogen - heeft hij V. 'n brief geschreven waarin hij zeer openhartig tegen hem is en waarin hij eindigt met te smeeken om die verzen terug te nemen (in 't geheel 'n bladz. of 10) - hij voegt er
[2:5]
[briefhoofd Mij. Arti et Amicitiae, Amsterdam]
bij dat hij wel weet dat V. alles zal aanwenden ten bate van zich zelf en hij vraagt hem niet dàt op te geven alleen anderen geen kwaad te doen. - Ik voor mij zelf geloof niet dat V. 't doen zal, dat terug nemen; - misschien, als hij er z'n voordeel in ziet - alleen vind 'k 't wel 'n erge kleine wraakneming op Hein en mij - en zoo valsch, zoo erg valsch nà z'n naar-mij-toekomen in der tijd en zelfs z'n laatste gesprek in de Bodega - nu ja - en dàn, - is er geen bedoeling in misschien, van kwaad te stichten tusschen Willem en ons - ten minste we zouden recht hebben om te verwachten dat de redactie dergelijke dingen weigert - wij die toch min of meer goed bevriend zijn met al de redacteuren. En als V. weigert 't in te trekken en de redactie 't plaatst? - Zie je,
[2:6]
dat is 't nu maar, - is 't duidelijk Beb? - Is 't niet 'n afschuwelijk weefsel van duivelachtige listigheid - valschheid en huichelarij! - Wat 'n figuur voor diegenen die hem vertrouwen en niet doorzien.
Dit is 'n lange brief over leelijke dingen mijn Beb, maar we hebben er zoo over zitten praten. - Free kwam ook bij hun maar toen zijn ze over andere dingen gaan spreken en ben ik gaan lezen. - Teruggaande met Free, spraken we over Dijsselhof en Free vroeg me of D. zich z'n hoofd niet op hol liet brengen door al dat geschrijf over hem en z'n succès. 'k Zei dat D. 't heel vervelend vond en er best tegen kon en 'k zei ook dat 'k hem hield voor éen van de heele enkelen, 'n echt artiest enfin. Ik weet niet of Free daar 'n hatelijkheid
[2:7]
in gezien heeft of dat hij aan zichzelf dacht en zelf de conclusie maakte: maar hij werd stil. - Ik heb van middag heel gezellig gegeten met Jacobus en nu heb 'k hier veel te lang gezeten in die warme en benauwde bibliotheek. - 'k Schei nu maar uit - 'k hoop van avond of morgen ochtend 'n brief te vinden van m'n lieve Beppy - o waarom kan je nu niet komen? - Dag mijn lieve Beb, dag mìjn Beb - 'k zal je morgen weer schrijven den 2en dag en 's zien hoe lang je 't uit houdt zonder Pim. Misschien kom 'k Maandag in Haarlem maar kan 'k je niet zien vóor dien tijd.
O Beb, toe, kan 't? - 'k Weet niet of 'k morgen nog naar Bussum ga - 'k heb Ietje niet meer gezien.
Dag Beb, dag m'n kindje
Pim