Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Haarlem] |
Datum: 12 september 1890 |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1114 |
[1:1]
13 Sept. - '90
Vrijdag avond
'k Kan toch niet laten om te schrijven al weet 'k hoe je over m'n briefjes denkt - juist zòo als over alles wat 'k doe - denk maar 's aan die ets ‘simpel van eenvoudigheid’! O, o wat 'n onnoozele jongen - dat je je niet meer schaamt dat verwondert me zoo. Gisteren, hè, aan tafel - 'k heb geen vijf woorden gezegd! Maar wat zal ik ook nu zeggen als er zoo veel anderen zijn die goed en zoo graag praten; 'k begreep ook trouwens niets van die gesprekken - gedeeltelijk omdat ze me niet raakten - en gedeeltelijk omdat 'k niet luisterde. - Als 't maar niet hinderlijk was, - maar 'k dring me toch ook niet op? - Ik vind 't zoo prettig dat 'k je huis ken en je kamertje,
[1:2]
'k zag gisteren avond 't licht opgaan toen je boven was maar 't duurde maar heel even toen was alles donker totdat 't raam van je kamertje in eens heel licht werd - en later zag 'k je 't gordijn neêr doen. - En 'k ben naar huis gegaan met 'n hinderlijk gevoel van òp zien tegen die vier - vier dagen, lange eénzame dagen - maar berustend omdat 'k weet dat 't zijn moet en goed is als jij 't doet - zonder recht van klagen - ik arme, die me rijk, vol kracht en vertrouwen, heerlijk o heerlijk vertrouwen en mooie kracht - weet dat 'k werken kan en doèn zooveel en zìjn zooveel voor die lieve, hoog-heerlijke van m'n droomen - moet er
[1:3]
niet wat meer hars aan die strijkstok? Ja, toen zei 'k 't ook en even slecht (?) - hoelang zal 't nog de verkeerde kant zijn van 'n vogel veer, (kraaie- of kippe-veer?) maar 'k hoû zooveel van de verkeerde kant van kraaie-veeren.
Vertel me 's van je reis en wat je doet - 'k kan me Putten zoo slecht voorstellen en 'k mag 't van schilderijen ook niet als achtergronden verwaarloosd zijn. Van morgen toen 'k beneden kwam vond 'k 'n briefkaart van Derkinderen dat hij van daag bij me zou komen tegen koffie tijd - en 'n briefje van den jongen Kool die morgen naar Bentfeld moet en wil dat ik meê ga omdat hij me spreken moet over die teekening. Wat 'n drukte over niets! - Derkinderen
[1:4]
is komen koffie drinken - 'k heb zelf spiegeleieren gebakken (de jufvr. wist niet wat dat was) - Vrijdag is vasten dag weet je - en we hebben 'n heeleboel gepraat - (mekaar in lang niet gezien) - en nog even gewandeld en om half drie heb 'k hem naar den trein gebracht.
En toen thuis, heb 'k tot over zessen gewerkt - eerst, 's morgens al, al die knoeierijtjes met vernis en zoo - en toen wezenlijk en inspannend gewerkt - dat uit de zanderijen met de mooie berke-boompjes - en o wat hoû 'k er van ('k hoor aldoor die stem ‘Pim, 'k màg 't wel’) - maar 'k ben zoo bang dat alles weg zal bijten in 't zuur, morgen, omdat de vernis niet deugt, misschien. - Van avond ben 'k de Leidsche vaart weer langs gegaan en 't Schouwtjeslaantje en zoo òm langs
[2:5]
je huis - weer groote wolken, losse luchten - en weer mooi. - Zal je me asjeblieft schrijven wanneer je thuis komt en mag 'k je van den trein komen halen? of uit Amsterdam? Hoe prettig dat 'k die portretjes heb - 'k heb ze zoó bekeken - en wat ben 'k toch vooringenomen! Ja, ja, die zonnebloemen zijn eigenlijk heelemaal geen mooie bloemen als je ze goed bekijkt - niet-vooringenomen - ze zijn bepaald affreus.
Hoe is 't met je schoon zuster, mìjn mooie zonnebloem, - wat 'n kracht - (in dat kleine, kleine handje van vijf jaren, zat 't allemaal al in) en vinden ze 't heerlijk dat je gekomen bent! - Blijf je nog langer weg dan vier dagen? Eén is nu al om, en 'k verlang zoo naar morgen omdat 'k hoop op 'n briefje - 'k zit nu maar
[2:6]
'n groot aantal koppen slappe thee te drinken en vele sigaretten te rooken voor de gezelligheid.
Ik hoop dat je dezen brief ten einde zult kunnen lezen zonder te geeuwen, in ieder geval zal 'k nu maar uitscheiden hoewel 'k eigenlijk nog wel wat door zou willen schrijven, maar dat zou waarlijk al te erg worden.
Dag.
'k Heb Jacobus nog even geschreven, 't was van daag zijn verjaardag.