Willem Bastiaan Tholen aan Willem Witsen
Plaats: onbekend |
Datum: [september? 1890] |
Verblijfplaats: KB 75 C 51 |
[1:1]
Dinsdag avond
Van morgen kreeg ik je brief met het verdrietige nieuws. Het was voor mij een groote teleurstelling en voor jou zeker ook een tegenvaller, want al rekent men er niet vast op, omdat de toekomst toch altijd onzeker is, zoo is men toch geneigd om op de goede kant te vertrouwen, en dan enz. - Ik begrijp het niet, ik weet ook niet wie het beslist hebben, maar Stortenbeker en Bisschop of anderen zijn er mogelijk bij geweest en misschien wel/waarschijnlijk de Marissen niet omdat die bij uitzondering naar vergaderingen gaan. Hoe het zij, het is beroerd, maar daarom niet langer getreurd: het is toch zooals het is en daarvoor zijn ze toch ook niet
[1:2]
gemaakt, ik meen ze zijn gemaakt voor 't maken op zichzelf - en je werkt omdat het je lust en hebt een bedoeling. Een doel dat je natuurlijk niet hebt bereikt en al waren ze aangenomen, dan hadt je dat toch daardoor niet bereikt en je zou zeggen, nu ja allemaal gekheid, maar ik zal 't wel anders doen. Dat is natuurlijk alles het zelfde gebleven en daarom niet getreurd en laat het streven doorgaan, want dat is voor ons 't geluk: het werken. - En al vinden we dan niet die waardeering die we zouden wenschen of verdienen, de heerlijkheid om ons heen blijft bestaan en we grijpen en we doen ons best er iets van te geven; en is dat de hoofd-
[1:3]
zaak, dan kan al 't andere ons maar kort verstoren; en al had dan Maris ook tegengestemd dan zouden we nog zeggen: wacht maar ik zal het je wel anders laten zien!
Gister avond had ik je ook al een lettertje willen schrijven, maar het kwam er niet toe; ik heb nog zoo over alles moeten denken wat wij de laatste morgen bespraken. En dat moet je zelf toch vooral ook doen en niet zoo overhaast handelen. Jij wil naar Londen gaan en maken het uit, wat dan. - Terug komen nog een poos hier blijven en dan weer naar Londen? - Dan sta je weer alleen en kunt onmogelijk buiten iemand - en kunt dan niet anders doen dan 't weer aan maken. - Dan is 't uit maken ook niet noodig. - Je weet B. heeft zeer goede eigenschappen, ze is vernuftig en leert alles - door de omgang van een paar
[1:4]
jaren ben je aan haar gehecht en houdt meer van haar dan je denkt. In het leven met iemand komen altijd dingen voor die je gaarne anders zoudt wenschen, een volmaakt geluk is onbestaanbaar, dat zou ook niet goed zijn, want juist door het minder goede kunnen wij het wèl goede zooveel te beter zien en hooger achten. Zij houdt van je, je weet dus wat je hebt. (Ik wil nu alleen maar voor jou spreken en niet zeggen hoe het voor haar zijn zou, ik wil me ook niet ophouden met overdenkingen van rechtvaardigheid en of het goed of kwaad zou zijn, dat moet ieder voor zich weten). - Nu dat alles zou je dus van je afschuiven en wat krijg je er voor in de plaats? Krijg je iemand die van je houdt, en zooveel beter is? En ben je zeker dat je ze krijgt? Zoo niet, dan zul je spijt hebben dat je 't uit gemaakt hebt en je hebt om niets
[2:5]
liefde weg gegooid. Bedenk je dus goed, ik raad je niets aan en niets af, want als ik zei maak het uit dan zou dat van mij al heel valsch zijn na de vriendschappelijke wijze waarop ik bij jou en B. ben geweest; ik zou ook niet weten waarom ik het zou zeggen. - De laatste keer dat wij samen spraken, heb ik je wat betreft de verhouding ook niets aan of afgeraden, wel voor de gevolgen.
[2:6]
Ik herhaal dit, omdat het zijn kan dat ik onduidelijk gesproken had, en ik zou niet willen dat je het zoudt denken; want nog eens het zou valsch van me zijn om in haar nadeel te spreken.
Hartelijk gegroet en tot ziens
Tholen.
Dit laatste heeft alleen betrekking op mezelf en is maar bijzaak.