Willem Witsen aan Elizabeth van Vloten
Plaats: [Ede?] |
Datum: [eind augustus 1890] |
Verblijfplaats: UBA, XXX A 46, 1152 |
[1:1]
Dinsdag,
Ik ben op dat aardige kamertje geweest daarboven en zag de witte muren en de schuin opgaande muren en dat tafeltje, - hoe heerlijk dat ik 't je zenden kan - o zoo echt heerlijk goed van je om te willen dat ik dat deed. Nu zit ik zoo stil in 't tentje - met die pruimen op de tafel - te dènken, dènken - en voel 'k zoo hoe 't zijn zal als je weer thuis bent en wil ik je schrijven om tòch met je te zijn. Wat was dat weggaan naàr - 'k ben stil, o zóo stil dien weg opgeloopen - dien zelfden weg van toèn, nu ja - zoo éventjes - zoo heerlijk rijk, zoo rijk in dat immense gevoel voor jou, - zoo intens gelukkig in dat mooie geloof zonder eén klein oogenblikje van twijfel. O die woorden - maar 't hoeft ook niet - is 't wel? O, O, O - hoe mooi, hoe goddelijk goed
[1:2]
gisteren avond dat wandelen door dat bosch - die zilveren ster - jij ondeugende - dat heerlijke voorhoofdje, zóo van vorm, zoo bleek onder die zwarte vlok - dat fijne, heerlijk-ernstige gezichtje met die, die diepe donkere oogen - omkranst door 'n breeden nimbus van 'n groenachtig donker. Vin je 't vervelend dat 'k dat zóo noem? - Wacht dan maar dat 'k 't schilderen kan - zóo - zóo, toen je naar me op keek - o aandoenlijk mooi.
't Tafeltje is al ingepakt - nu ga 'k van middag wandelen en alles nog 's zien - en dan van avond weg, naar Ewijkshoeve - waar m'n vader nu niet is - en waar 'k misschien twee dagen blijf en dan ga ik naar Bussum en even naar den Haag en Amsterdam - Waarom ga je niet naar de Etsclub? Als je wilt, kan ik zijn in 't station in Haarlem, Vrijdag b.v. - en kunnen we zamen gaan - ja? Schrijf me dan even naar Ewijkshoeve (bij Baarn). Doe je 't? - Coba schreef me of ik je meêbracht op Ewijksh. om
[1:3]
Cramer - ze vinden 't zoo gewoon dat je zoudt doen waar je lust in hebt.
Nu ben 'k weer terug en zal je maar niet schrijven van m'n sentimentaliteit om indrukken van je voetjes terug te vinden en weêr te hooren alles wat je zei - dàt daar, - en toen zei ze dat - en keek ze zoo - en o die oogen, en o die stem, enz., enz. - Maar 'k ben gaan zitten onder die dennetjes van gisteren middag en dat andere plekje aan de rand van het kreupelhout heb 'k weer opgezocht en 'k heb àldoor die stem gehoord en mooie, mooie muziek, àldoor. - En langs Gerretje ben 'k gegaan die thuis was toen 'k binnen keek - en die dadelijk over je begon, - en 'k zag je, zooals zìj zoo aardig-eenvoudig vertelde, bij de bloeiende boekweit met dat oude vrouwtje - en o ze was zóo blij geweest gisteren avond - ze had de boonen op de tafel gelegd en 'n handje vol gesneden en toen nam ze nòg 'n handje en wist niet wat ze zag, - ze
[1:4]
wist niet wat te doen van geluk, zei ze en was de deur uitgeloopen naar haar broêr die daar naast woont en had gezegd, Jaap, ben je al naar bed - neen, had Jaap gezegd, 'k ga net. - Kijk nou 's wat die Jufvrouw gedaan heeft - zoo met 't boonen plukken - enz., enz. - Ze heeft er 'n half uur over gepraat - en tegen mij: je mot haar vertellen dat 'k 't niet aan m'n eigen verspeul en dat 'k 't goed besteed, kijk maar 's, - en toen liet ze zien lijnkoeken en maïsmeel voor 't kalf en had veel te vertellen hoe 't beestje 't noodig had en nu zeker wel gauw groot en sterk worden zou. Ze was beduusd geweest over 't verstand dat dat meisje had van alles, van 't veld bebouwen, van bloemen en beesten en 'k moet je vriendelijk, vriendelijk bedanken. Je kunt haar gezicht wel voorstellen onder dat vuil-witte mooie mutsje en die zwarte, blij-lachende oogen - zoo vol van jou - En ik zoo blij - heel stilletjes - niet over 't geluk - van 'n dag - van 't menschje
[2:5]
maar omdat 'k zoo weet dat evengoed als je me dit hebt laten doen - nu ja, 't is 'n kleinigheid maar 't gevoel was dat niet - je me evengoed alles zult laten doen wat je wilt - Maar o, wat 'k van middag zoo gevoeld heb, Betsylief hoe moet 'k toch leven zonder je? Je bent tóch overal en 'k voel evengoed je koude handje in de mijne - en 'k zie je evengoed en 'k hoor je stem - en 'k weet wel wat je zeggen zou - o 'k hoor 't aldoor, die woorden zoo heerlijk, toèn in jouw grijze boschje - Ja je hebt ook wel gelijk - en 'k zal dan ook wel moeten maar je weet wel dat 'k 'n egoïstje ben die maar niet verdragen kan dat anderen je wèl zien, en ik niet - och, begrijp dit maar goed - 'k ben zoo innig tevreden-gelukkig als 'k je maar zie.
Zeg 't me 's hoe vervelend of je toch dezen brief vindt? - 't Is zoo verschrikkelijk weinig - is 't niet, van dien rijkdom
[2:6]
door en voor jou - 'k zal maar niet verder gaan. Schrijf je 's heel, heel gauw - ?
Dag - Mag 'k je gauw weer zien, asjeblieft? Dag.