Willem Witsen aan Albert Verwey
Plaats: Diepenheim |
Datum: 3 november 1887 |
Verblijfplaats: UBA, XLI B, 17991 |
[1:1]
Diepenheim 3 nov. '87.
Je kunt je moeielijk voorstellen, m'n goeie Albert, hoe veel plezier je me gedaan hebt met je brief. Om dàt te voelen zou je lang alleen moeten wezen van alles af, alleen met je werk en de mooiïgheid in en buiten je. Dan geeft zoo' n brief je hersens 'n heele boel te doen en of je wilt of niet je moet denken. Lezen noch werken, alles waarin je gisteren zooveel belang stelde, helpt niets. Zoo heb 'k vandaag den heelen dag moeten denken aan 'tgeen je schreef over Maris en Georges; van alle kanten kwamen gedachten aan loopen, en maakten met z 'n allen zoo'n misbaar, dat 'k eindelijk ten einde raad, overtuigd dat ze me niet eerder met rust zouden laten, voor m'n tafel ging zitten met 'n velletje papier voor me, en hen dreigde allemaal te zullen opschrijven: toen zijn ze hard weg geloopen. En nu moet 'k zien
[1:2]
dat 'k ze met 'n zoet lijntje eén voor eén weer naar me toe laat komen; maar 't zal moeite kosten want ze zijn lastig, (en telkens komt de verkeerde)..... Daar heb 'k er een, kom maar hier jongen... tiens, 't is 'n ouwe: 't is 'n bekende en geliefkoosde bewering van Jaap Maris dat onze beweging, waarvan hij met z'n broers, Israels en Mauve aan 't hoofd staat, 'n nasleep is van de romantiek in Frankrijk. Ik voor mij heb dat altijd 'n beetje 'n frase gevonden; dat ze er uit voort komen, nu ja.. maar zelf romantiesch zijn? gedeeltelijk. En 'k vind 't onjuist en akelig oppervlakkig om te zeggen van Jaap: hij is 'n romanticus. Daar kun je je niet mee afmaken dat gaat niet aan. Zie de ouwe schilderijen eens van Israëls: beroerde sentimenteele dingen; zie z'n latere: ongelooflijk fijn gevoeld, dikwijls, maar... de sentimentaliteit breekt nog altijd door de toevalligheden van den omgroei henen - o pardon, nee,
[1:3]
(dat is 'n arrogante indringer, weg, sluipekop..) nu, je begrijpt wat 'k bedoel; - Mauve, dien je zelf zoo goed kent, daar weten we alles van. Hem reken 'k tot dien nasleep. Maar voor Jaap en z'n broers zullen we ons nauwkeuriger moeten uitdrukken, dan we doen als we ze romantici noemen; dat zou lang ophouden en 't zou je misschien vervelend zijn. Maar dit weet 'k wel, dat wat Jaap in z'n werk heeft dat Georges aanleiding geeft dat te zeggen, dat heeft Georges zelf ook. Want Georges met àl z'n persoonlijk heid, heeft alles aan Jaap te danken; en we moeten niet vergeten dat Jaap staat tusschen Georges en twee groote mannen, aan wier werk hij me altijd doet denken: aan Courbet en Flaubert. Georges is verder of zal verder gaan dan Courbet, - maar door Jaap. En wanneer we nu die woorden, die groote woorden waarachter zoo veel gecacheerd wordt, woorden waar Georges zich zeker geen rekenschap van geeft - wanneer we die woorden
[1:4]
achterwege laten en eenvoudig eens zien wàt de kwaliteiten waren van de romantikers (van Gericault, Delacroix, Courbet etc) en die vergelijken met de kwaliteiten van de Marissen dan zullen we 'n overeenkomst vinden die zich uitstrekt niet alléen tot Georges maar tot ons allemaal: de een meer de ander minder. Ik bedoel met deze kwaliteiten: artisticiteit, 't onderling verband van de verschillende waarden, 't predomineeren van 't gevoel, de emotionneele kleuren; den klank van ònzen stijl, ònze lyriek, etc, etc. Van Looy is 'n uitzondering maar 'k vrees door 'n gebrek in z'n organisatie: 'k hoef je niet te zeggen, je weet 't uit m'n stukje over hem, dat 'k veel respect voor hem heb, maar hij mist iets, en dat gemis spreekt misschien 't sterkst uit z'n laatste werk: 'k geloof haast geïnfluenceerd door z'n vrees voor 't overwicht van Maris en meer onmiddelijk van Breitner. Maar ik verbeeld me dat we op weg zijn naar 'n Nieuwe periode, 'n sensationneele kunst, geïnfluenceerd door de letterkunde of liever geboren uit 't contact mèt de litteratuur, 'n kunst waaraan jullie en enkele fransche litteratoren even veel gedaan hebben als de Marissen, even
[2:5]
onwillekeurig. Die paletkwestie is heel eenvoudig en natuurlijk; 't moet je niet verwonderen dat Georges 'tzelfde palet heeft van Maris: dat niet alléen. Z'n manier van doen, z'n heele school, als 'k 't zoo maar 's noemen mag, z'n begrip - is 't begrip de school, de manier van doen van Jaap. Er ligt hoegenaamd geen depreciatie in (wie zei 't? 'k Zelf heb 't 's beweerd, maar 'k weet niet meer tegen wien, en in geen geval met 'n slechte intentie) 't is juist de kracht, de puissance, zou Ietje zeggen, van G. dat hij zoo persoonlijk voelt; en daar komt toch alles op neer, is 't niet? Dan heb je Veth: die heeft 'n manier voor zich, maar waarachter niets anders; mooie kleêren op 'n ledepop.. en dat heet origineel omdat 't vreemd, ongezond geschilderd is. Ook Ietje vroeger, tegenwoordig weet 'k niet; daar zit in ieder geval veel meer achter. Maar Veth kan daarom toch
[2:6]
wel eerlijk zijn, dat geloof 'k vast; maar niemand kan zich grooter voor doen dan hij is: dat komt altijd uit; is 't zoo niet in literatuur ook? Ja, dat is heerlijk, dat geen liegen en bedriegen mogelijk is in kunst. Maar de enkele die 't zien en zeggen: ‘die man liegt’, worden niet geloofd: ook dàt is goed. Want ook die 't nìet weten zouden 't gaan zeggen en wer leichtlich glaubt wirdt bald betrogen, zegt Meph. aan Faustus. - maar Veth's werk is niet ordinair. - 'k kan 't me begrijpen dat je 't je aantrekt als die heeren schimpen op 't werk van Looy en 'k vind even als jij dat ze er geen recht toe hebben - maar 't is niet onverklaarbaar. B.v. Valk staat in z'n werk lijnrecht tegenover Looy, zelfs meer dan Breitner; want Valk is zoo'n heethoofd, die als hij werkt eenige overeenkomst hebben moet van iemand die bovenmate driftig, 'n waas voor z'n oogen krijgt en niet
[2:7]
meer weet wat hij doet, Valk ziet niets dan 't leelijke in zoo'n Elsje. Er is veel in den laatsten kroniek van Willem dat Valk zich aantrekken kan als hij 't toepast op 'n kunstenaar in 't algemeen. Valk voelt veel: maar wat hebben wij daar aan als hij 't niet laat zien? - Ik zei daarstraks dat we 'n nieuwe periode, 'n individueele kunst zullen hebben; maar je weet niet, Albert - hoe 'k soms lachen moet over zoo'n optimisme - dat komt dat 'k oordeel naar 'tgeen 'k zelf wil en wat 'k bij anderen hoop; en 'k geloof er zeker in: alleen, er moet wat ernstiger gewerkt worden - niet als tegenwoordig maar met hart en ziel; er moest 'n beetje meer van de energie in de luidjes zijn die jou benijdenswaardig maakt. Onder ons: 'k vind dat ze allemaal knoeien en erg knoeien: alles gebrek aan serieux. Die heeren denken er te veel aan elkander boven 't hoofd te groeien, mekaar 'n vlieg af te vangen, en offeren alles, met 'n enkele uitzondering aan de gevaarlijke SCHIJN. Ik heb, onder ons, Breitner precies gezegd wat 'k van hem vind; hij heeft 't goed opgenomen en schreef eerst brieven met vooze argumenten heel sophistiesch; hij is geëindigd me gelijk te geven. - Maar wie zal me zeggen of hij 't meent, zelf voelt als ik? Iemand van zijn talent moest harder werken dan eén ander; en 'k vind 't laf het als pretext te nemen om te luieren. Ik schrijf je dit omdat 'k je wel zeggen wil hoe 'k er over denk en ik ben er door mezelf zóo van overtuigd dat hard werken noodzaak is. Je weet niet wat 'k tob! - Heerlijk dat Kloos aan 't werk is; hè, 'k zou er bijna opgewonden van worden. Ja, we zullen allemaal mooie dingen maken, hè, Albertje? Wat ben 'k nieuws gierig naar de N.G.! Schrijf jij maar over Arti, je doet dat veel beter voor 'n letterkundig tijdschrift dan wij. Ik doe 't niet.
[3:8]
Waarschijnlijk kom 'k wel in Amst. voor Arti, maar 'k ben bang, doods bang voor drank. - Je weet wel, zoals wij dat deden, veel drank! Maar de provincie en m'n werk dat ook wel provinciaal zijn zal, dat meen 'k niet leeren me 't drinken af; 'k ben zóo vervelend en serieus dat 'k eigenlijk niet schrijven moest; is 't geen zware brief? God beware me, 'k zou den heelen avond wel door kunnen kletsen; tegenwoordig teeken 'k s avonds, dikwijls tot 2 of 3 uur 's nachts, tot verbazing van m'n waard en z'n vrouw die niet gewoon zijn aan die stads gewoonten; die stilte op zoo'n dorp, 's nachts dat is gewoon ongelooflijk; 'k krijg als 'k er op let altijd de sensatie of 'k alleen op 'n onbewoond eiland ben of god weet waar! Uit 'n brief van Hein bleek 't me dat de goeie jongen verliefd is en stil, is 't niet? 'k Zal hem schrijven. Looy schreef me iets van Georges: dat hij iets aan z'n hand heeft, wat is dat? Daar schreef hij zelf niets van.
[3:9]
Vergeef me m'n tirade over Maris; maar 'k zie in dat woord (romanticus) depreciatie en dat kan 'k niet lijden. Maris en in geen geval Jaap, heeft voor mij 't laatste woord niet gezegd, maar 'k vind die benaming zoo oppervlakkig! Net als Beets die zeit van 'n criticus dat die 'n goed mensch moet zijn. En ga nu door, Albert en zeg wat Maris nog meer is dan romantikus! al is 't bedoeld in 'n goeden zin. Maar ik denk dadelijk aan dramaas en verzen en bombast van Hugo, aan lange haren en bleeke gezichten, aan groote mantels en dolken, aan valsch gevoel en schijn, aan conventie en sentimentaliteit etc, etc., alles om akelig van te worden, 'n ziekelijke boel. En Jaap is gezond als 'n ouwe Hollander, neem Rembrandt of Vondel (ook die, niet waar?). En nu schei ik uit - stuur me die brochure en als je kunt ('t stukje van Veth) de Amsterdammer. In 't nieuws las 'k 't, en kreeg 'n kleur voor Jan Piet.
De groeten aan Willem en Hein.
Er staat 'n heele drom gedachten buiten de deur die 'k niet binnen wil laten, tot later.
'n Hand
van je vrind
WillemWitsen