Willem Witsen aan Albert Verwey
Plaats: Ewijkshoeve |
Datum: [13] oktober 1887 |
Verblijfplaats: UBA, XLI B, 17989 |
[1:1]
Ewijkshoeve bij Baarn
October '87
Woensdag.
Gód-dé-loós!.. riep Hein, en hij betoonde elke lettergreep - hij had op eens z'n slungelige loop gestaakt en stond met eén arm uitgestrekt midden op de brug. God verdòmme! Voór ons: de Jodenbuurt en de Snoekjesgracht waarboven uit stak, dòf tegen 'n intens grijs-blauwe lucht, de Zuiderkerk. In de lucht, blond en zacht tintelend, lichte veêrige wolken (belicht door 'n onzichtbare maan,) streeperig van vorm, spiegelend in 't stille, vloeiende water van de Oude Schans.
We stonden geleund tegen de brug leuning en Hein lachtte maar, heel hard, overmoedig, tartend. En ik die meende hem te begrijpen
[1:2]
zei: Wat 'n idioten, die lui die daar liggen te slapen of God weet wàt uitvoeren. Die pest koppen zien zooiets nooit; en als je er iets van maken zou en 't laten zien zouden ze allemaal, de een al harder dan de ander schreeuwen over de onnatuurlijkheid alsof ze 't op hun duimpje kenden!
Maar Hein lachtte maar door, ha, ha, ha kort afstootend, sonore door de stilte om ons heen, - hield in eéns op en zei, terwijl hij op me af kwam wandelen, licht schommelend met eén hand in de zak, en met de andere z'n stok zwaaiende in verticale cirkels: Nee maar zeg, vindt je dat niet mooi? God-de-loos!.. en weer begon hij z'n onnatuurlijke, uitdagende lach.
En ik dacht 'n oogenblik, had 'k m'n schetsboek maar; wat 'n ding, je moest 't maar 's kunnen maken! Maar achter m'n oogen had 'k 'n branderige sensatie en zei: 'k zou toch niet
[1:3]
teekenen, verdom 't gewoon, maak er toch niets van. Dat was de stemming van 't oogenblik, 'n stemming die 'k goed kende en waarin 'n ieder wel zal komen als hij groote hoeveelheden alkohol drinkt en zich vermoeit met massaas indrukken en toch niet dronken wordt. Maar Hein, die alle kenteekenen heeft van 'n echte, 'n soûlard van den kouden grond, maar die pàs komt kijken, Hein was verder op streek. We hadden den heele avond in de Poort gezeten en waren toen wat liedjes gaan hooren in de Nes: altijd dezelfde liedjes door altijd dezelfde vrouwen. Eén van hen: 'n engelsche met lang rood blond haar, 'n stomp, beetje opgewipt neussie, groote quasi-onschuldige oogen 'n sensueel mondje - korte dikke beentjes in zwarte kousen, met 'n korte nauwsluitende jurk van 'n teere kleur.. iets zalmachtigs - op de borst opengesneden in 'n driehoek,
[1:4]
gevuld met 'n matte, blanke, donzige schaduwkleur der omhoog getilde borsten. Naar die vrouw had Hein den ganschen avond zitten kijken, stil en dikwijls drinkend slechte cognac uit 'n café chantant, die is als water in de mond en als vuur in de keel. En telkens had hij kushandjes gemaakt en glazen limonade en port geoffreerd - en die avond niet voor 't eerst: hij zat daar dikwijls te zuchten en te drinken en te kijken en te groeten. En ik, die meer achter m'n rug heb, en tegenover Hein eenigermate als lever poseer, ik was bang dat die goeie Hein, zoo verliefd en zoo onervaren - wees daar trotsch op m'n jongen -, en vooral zoo hartstochtelijk, dat die verliefde Hein gekke dingen zou gaan doen en er gruwelijk in loopen want... nu ja, Albert, dat interesseert je allemaal niets, dat geloof 'k, maar verbeeld je 's hoe 'k hier zit, na dat gezellige, woelige
[2:5]
leven in Amsterdam; ik mis jullie heel erg, natuurlijk, terwijl in de stad, merk je 't bijna niet als er iemand weg gaat.
Die gewoonte om alles te hooren, vanzelf zonder zelfs dat je er moeite voor doet - die gezellige gesprekken met jou en Willem en met hem 't gezellige tafel uurtje, och, och, dat is al weer geweest, en m'n heele intieme leventje waar andere zoo niets van merken, - en nu zit 'k weer in de provincie zoo stil, zoo stil, - 'k werk den heelen dag, dat wil zeggen 'k ga naar m'n atelier en teeken en ets daar wat en steek dan 's 'n pijp op en ga wat lezen en 's middags 'n uur of ander half paard rijden en dan eten en dan lezen en dan rooken en soezen en weer lezen en lezende slapen. Gelukkig heb 'k m'n vader gesuggestionneerd dat hij drinkbare rum heeft laten komen, maar 'k lijd onder z'n sigaren; en zoo zat 'k van
[2:6]
avond op m'n kamer, voor de kachel, met natte voeten, in 'n groote stoel te lezen en te soezen en 'k dacht zoo aan de stad en zoo en toen kreeg 'k in eens die scène op de brug op de Oude Schans met Boeken voor m'n oogen, helemaal en 'k hoorde z'n stem en zag hèm en de stad en alles. En zoo dacht 'k er ook aan om jou 's 'n brief te schrijven, omdat je 't niet goed laten kunt me dan oòk te schrijven, Albertje. Schrijf me 's wat je doet en hoe 't gaat.
Nu, 'k wou zeggen daarstraks van Hein dat al is hij nu al bijna tien jaar student, 'k geloof dat hij de onschuld in persoon is, en later zou hij er verdriet van kunnen hebben. - En toen we nu die brug over waren, eindelijk - bracht 'k Hein 'n eind naar z'n huis, de Jodenbuurt door, en ons gesprek hervattend bracht 'k hem al m'n bedenkingen onder 't oog; maar
[2:7]
Hein zei niet veel en liet mij maar praten, zeker denkende bij zichzelf, dat 't nog geen tijd was om 'n besluit te nemen: althans den volgenden avond zat hij er weer en den avond daarop weêr en de daarop volgende dag ging hij naar 'n repetitie 's middags, zenuwachtig, distrait. Nu, maar toen heeft hij sl[echts[?] frases zitten praten met Mathilde, weet je niet? 'n vroegere couturière, 'n aardige leelijke meid, maar die met veel karakter zingt. Die goeie kinderlijke Hein die die menschen aanspreekt, zoo gemoedelijk als of 't z'n canarietjes waren, die luie jongen die daar heelemaal niet op z'n plaats is - je moet zien wat 'n ploerten daar zijn - ten minste niet voor z'n plezier op z'n plaats, die arme Hein kon nu z'n plezier wel op; want achter hem, 'n paar banken verder, zat Katy met haar jongen, 'n idioot natuurlijk. En later toen 'k terug kwam
[2:8]
- 'k was uitgeweest om eigene zaken te regelen, toen 'k terug kwam, zat hij er nòg te praten met Mathilde, te wachten op Kate. En toen we weg waren en langs den Dam liepen naar Fricke waar jij en Willem zaten, zei hij me - maar dat zeg 'k je zachtjes aan je oor - zei hij dat hij honderd gulden gevraagd had aan z'n broer! - En nu 'k zoo zat te denken en je dat allemaal voor m'n eigen plezier verteld heb - kwam zoo in me op: hoe zou dat afgeloopen zijn? - Ik ga waarschijnlijk 't eind van deze week naar Diepenheim, misschien kom 'k nog even in Amsterdam. - Willem schrijf 'k niet omdat 'k 'n stil vermoeden heb dat hij m'n brieven toch niet lezen zou en in geen geval antwoorden. Wees jij barmhartiger. Als je me 'n plezier wilt doen, zend me dan per postpakket 'n kistje sigaren van 6 ct. van 't Leidsche plein, kleintjes, vooral licht: claro. 'k Zal je 't bedrag per postwissel restitueeren. De groeten aan Willem en Hein als je 'm ziet. Tot later.
Dag Albert
t.t.
Wim Witsen