Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Olivier de Wree]Wree (Olivier de), dien wij reeds hebben leeren kennen als den Mecenas van lambert de vos Ga naar voetnoot1, werd geboren te Brugge, in 1597, alwaar hij in 1654 stierf. Hij was in zijn' tijd een beroemd regtsgeleerde, en heeft eenige vermaardheid onder de Belgische dichters. Er bestaat van hem | |
[pagina 562]
| |
Oorspronck ende voortganck der Carmelieten, Gent 1624, en Vermaerde Oorloghstucken ende Daeden van der Grave van Bucquoy, Mengeldichten, Fyqghesnoeper, Bachus Cortryck en Venus Ban, gedrukt te Brugge 1625 Ga naar voetnoot1. Zijn dichttrant is vloeijend en gemakkelijk; de Heer willems deelt daarvan een paar proeven mede, die inderdaad zeer voordeelig pleiten voor 's dichters bekwaamheid, goeden smaak en kieschheid in zijne uitdrukkingen. Het begin der eerste proeve nemen wij met genoegen hier over: Al wat de son beschynt, al wat haer gulde stralen
Verlichten en bespien, het moet er toch al dalen
En buygen voor de doot: den scherp getanden tyt
Brenght alle dingh om hals, en schelt noyt iemant quyt.
Waer Troyen heeft gestaen daer siet men coren bloeyen,
In 't hof van Priamus de wilde cruyden groeyen:
van de oude stercke stadt, van 't Neerlants Teruwaen
Ga naar voetnoot2
Siet men naeuw hier en daer een boeren hutte staen.
Ja daer is eenen dagh, een fellen dagh ophanden,
Wanneer dit constigh al tot asschen sal verbranden;
Wanneer dat alle dingh, dat was geworden iet,
Eens wederkeeren sal tot synen eersten niet.
De Deught alleen, de Deught can lichtelyek ontwycken
Het syssen van den tyt
Ga naar voetnoot3.
|
|