Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Katharina Johanna de With]With (Katharina Johanna de) was eene der drie dochters van ludolph adriaan de with, Advokaat en langer dan vijftig jaren Secretaris van het kapittel van S. Maria, te Utrecht, en eene zeer verdienstelijke dichteres, die in den aanvang der achttiende eeuw bloeide en in 1727 of 1728 overleed. In 1719 gaf zij te Rotterdam eene dichtmatige vertaling in het licht der Getrouwe Herderin, van den Italiaanschen dichter contarini. Na haren dood bezorgden hare zusters henriette elizabeth en everardina jacoba Ga naar voetnoot1 de uitgave van hare vertaling der Fillis van Scirus, uit het Italiaansch van den Graaf bonarelli, benevens eenige andere gedichten, herders- en visscherszangen enz. die in 1728 te Amsterdam in het licht kwamen. Zij was de vriendin van vlaming en wellekens, wier stijl en dichttrant zij zich voornamelijk eigen maakte en ook bijzonder gelukkig slaagde, in | |
[pagina 533]
| |
het velddicht en in het schilderen der eenvoudige zeden en onschuldige minnarijen der land- en duinbewoners, blijkbaar in den volgenden bevalligen veldzang, met het opschrift: Klorimene, welken wij, als een der kortste stukjes, ter proeve hier aanvoeren: Als onlangs Hageroos, op veldmuzyk verslingert,
Gezeten aan haar hoeve, in schaduw van een wingert,
Een deuntje neurde, stuit haar Niza veel te stout,
Die van het jonkspel keerde, en haar dus onderhoudt:
Wy zochten u in 't dorp, in 't jonkspel en de weiden,
En vinden u dus ver van blydschap afgescheiden?
Daar reeds uw geiten en uw lammers zyn gestalt.
De dau bedekt het veldt; de koele schaduw valt
Op de akkers: dus moogt gy u onbezorgt vermaken
In 't jonkspel, daar men lang de vrysters naar zag haken;
Daar blonde Zwaantje met haar Meris gaat ten dans.
Begeef u derwaart heen: zo zal dees groene krans
Van myrtetelgjes en van zachte riddersporen
En tuinviolen, die elks ogen kan bekoren,
Uw lokken sieren: zo munt ge onder andren uit
Gelyk een rozelaar by 't gras en veyl; een bruid
By haar gespelen. Doch kan dit u niet behagen
Zo hoor een poos naar 't geen wy op het jonkspel zagen
En ik u melden zal. Wy mogen onverspied
Hier kouten in het groen. Gy kunt daarna een lied
Aanheffen, zo 't u lust: 'k leen op myn beurt u de oren.
Wy zagen Zwaantje, die haar Meris kan bekoren,
Eerst komen aan den dans, met zoo veel swier en kunst
Dat zy alle ogen trok, en voor zich yders gunst
Verkreeg; daar zy bestond door 't dansvertrek te zweven,
Veel sneller dan het kaf wordt door den wind gedreven
Langs 't open veld; of als een spiegelklare vliet
| |
[pagina 534]
| |
Die dertelende langs de grazige oevers schiet.
In 't end staakt zy den dans; als Doris, mede ervaren
In deze kunst, deed zien hoeze op den klank der snaren
De ligte voetjes roerde in 't hupplen op en neêr.
Toen sloeg ik 't oog op zyde, en zag Amintas, de eer
Van 't gansche karspel, op de Duitsche fluit bedreven,
Zyn lang verborgen min bedekt te kennen geven
Aan schrandre Dafne, door gelonk en zucht op zucht.
Hoe menig vryster stort geen klagten zonder vrucht
Om zulk een schonen knaap wel dubbel waard te minnen!
'k Weet dat uit menig dorp de braafste harderinnen,
Te veel verslingert op zyn minnelyk gelaat,
Aan 't quynen zullen slaan berooft van troost en raad,
Wanneer zy horen hoe hem Dafnes min doet blaken;
Hoe Dafne, Dafne alleen Amintas kan vermaken.
Uw Klorimene, die hem om zyn deugden mint,
Stroit wis zo lang ze leeft haar zuchten in den wint.
De velden mogen naar heur jammerklagten horen:
Maar ach! haar is noch vreugd noch rust noch troost beschoren.
Nauw hoort dit Hageroos of voelt een dubble smart:
En zegt: myn Klorimene, ach! ach! hoe klopt my 't hart,
O Niza! uw verhaal heeft my met rou beladen.
Kom, vluchten wy van hier: myn smart mogt ons verraden
Ga naar voetnoot1.
Dit liefelijke stukje is immers eene idylle gessner waardig, en men zou de dichteres houden voor eene teedere gevoelige minnares, die de zachte gewaarwordingen van haar eigen beminnend hart uitdrukt; maar neen - Zoo, zonder dat de Min haar zelve kon betooveren,
Had zy haar lier der liefde, als Sappho, toegewijd;
| |
[pagina 535]
| |
Won ze, als de Thespische Corinna, de eerelooveren
Der Pindarussen van haar' tijd.
Zoo vaak ze aan haren mond de zachte landfluit zette
Voor Herderlijke Trouw, of, op de veldschalmei,
De liefdeszegepraal, van Fillis uittrompette,
Ging heel het Nymfental van bosch en stroom ten rei,
En hield, al dartlend, feest in die bekoorlijke oorden,
Waar 't vloeijend keurlied klonk der schoone Katharijn,
't Zy aan der Vecht begraasde boorden,
Of 't kabblend zilver van den Rijn
Ga naar voetnoot1.
Deze beminnelijke dichteres sleet een kwijnend en ziekelijk leven, en smaakte nimmer zelve de zaligheden der liefde en des huwelijks, die zij zoo schoon en met zoo veel warmte bezong. Hartelijk stemmen wij met den Heer van walré in den lof Van die begaafde maagd, die Liefde een outer stichtte,
Als voor een' onbekenden God;
Die, als een priesteres, zijn' heilgen dienst verrigtte,
Schoon zonder eigen zoet of teeder zielsgenot;
Die Neêrlands Pindus mogt versieren
Als derde Gratie van haar kunstrijk zusterpaar,
En geen' Secundus, van twee broeders d'evenaar,
In glans en roem liet zegevieren
Ga naar voetnoot2.
|