Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 508]
| |
opsteller, of ten minste afschrijver Ga naar voetnoot1 van zeker gedicht, getiteld: Der Minnen Loep, waarvan het handschrift, gejaarmerkt 1486, huydecoper medegedeeld werd door p. vlaming, en vervolgens in eigendom geraakte van z.h. alewyn, van wien hetzelve bij erflating in bezit kwam der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden Ga naar voetnoot2. Hetzelve is verdeeld in vier boeken, en ieder boek in verscheiden hoofdstukken, die ieder een bijzonder mingeval behelzen Ga naar voetnoot3. De mingevallen zijn meerendeels ontleend uit de aloude fabelen, vermengd met sommige verhalen van later tijd Ga naar voetnoot4. Het oogmerk des schrijvers was te onderzoeken, even als voor de cours d'amour in Provence, in wat ‘graad van minne’ de beroemdste gelieven stonden; zoo onderzoekt hij in den geest der Troubadours den graad van minne tusschen floris IV, Graaf van Holland, die in 1234 in een steekspel te Corbie vermoord werd, en de Gravin van Clermont, die
Die tot haren daghen
Malcander en spraken noch en saghen,
welke ‘minne’ bleek van den eersten graad te zijn; want | |
[pagina 509]
| |
Die rycke Vorst van hoghen name
Die nye der minnen en bede scame,
Ende nye dan doechde heeft gheiaecht,
Wart ten dode dus verlaecht,
Ende is ghestorven door die minne,
Eer hi ghecomen was daerinne.
My dunckt dat hi nauwelyck en heeft
Der minne eerste graet beleeft
Ga naar voetnoot1.
Wij kennen het rijmwerk van claes willemsz slechts uit huydecopers menigvuldige aanhalingen van hetzelve en uit eenige proeven door de Heeren de vries, willems, bilderdijk en anderen medegedeeld, wier getuigenis omtrent de dichterlijke waarde van dit stuk tamelijk wel overeenstemt. Als een karaktertrek van de galanterie der middeleeuwen, nemen wij nog de volgende aanhaling uit dit handschrift van den Heer willems over:
Die vrouwen en hebben niet te claghen,
Het moet doch an den vrouwen staen,
Om haire liefd' ist al ghedaen.
Si vermoghen veel ende meer.
T wyff moet altoes wesen heer
Ende die man moet wesen knecht
Ga naar voetnoot2.
|
|