Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 VIC-ZYP
(1827)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 461]
| |
[Hendrik Wester]Wester (Hendrik) Ga naar voetnoot1. Het is ons waarlijk een genoegen dat wij dezen braven arbeidzamen man, die voor de provincie Groningen datgene was, wat de onvergetelijke nieuwenhuijzen voor Holland geweest is, in dit werk loffelijk kunnen vermelden, daar hij ook de dichtkunst dienstbaar gemaakt heeft tot het bereiken van zijne lofwaardige oogmerken, die wij in een beknopt overzigt van zijn nuttig en weldadig leven zullen leeren kennen. Wester werd den 23 Januarij 1752 geboren te Garmerwolde; zijne ouders, roelf wester en wieke hindriks, behoorden tot den bemiddelden boerenstand. Zijn vader zelf onderwees hem in het lezen, schrijven, rekenen, en het psalmzingen, en zond hem met zijn tiende jaar naar de school in het naburig dorp Ten Boer, om zich verder in deze wetenschappen te bekwamen. Wester was stil, bedaard, tot nadenken gestemd en zeer weetgierig; zijn leeslust kon op het platte land slechts schraal voedsel bekomen: behalve den Bijbel, het Psalmboek en den almanak waren in den omtrek weinig boeken te vinden; zijn vader bezat eenige enkele deelen van wagenaars Vaderlandsche Historie, eene oude in slechten stijl geschreven kerkelijke geschiedenis, en dit was zijne geheele bibliotheek, wier inhoud en den kronijk achter den almanak de jongeling weldra in zijn hoofd had. | |
[pagina 462]
| |
Zoo was hij zeventien jaren oud geworden, en weinig behagen in het boerenwerk vindende, werd hij in 1769 winkelknecht te Groningen. Zijn tweede meester aldaar was ook een liefhebber van lezen, en bezat vele boeken, tot welke wester in zijne vrije uren de toegang vergund was. Deze vrijheid en de verstandige gesprekken met zijn' braven godsdienstigen meester, zoowel als zijn omgang met andere kundige en beschaafde menschen, vormde zijnen smaak en verrijkte zijn' geest met nuttige kennis. In 1772 moest hij wegens een ligchaamsongemak zijn' dienst als winkelknecht verlaten, en naar het ouderlijk huis te rug keeren. Deze omstandigheid was het middel, hetwelk de Voorzienigheid bezigde om hem op het standpunt te plaatsen, op hetwelk hij eerlang zoo veel goeds en nuttigs om zich heen zou verspreiden. Zijn voormalige leermeester te Ten Boer gestorven zijnde, werd wester door diens weduwe aangezocht om eenigen tijd voor haar den schooldienst waar te nemen. Medelijden met de ongelukkige en achting voor zijnen overledenen leermeester bewogen hem meer tot het bewilligen van haar verzoek dan zelfvertrouwen op zijne bekwaamheden. Met allen ijver vervulde hij de pligten van zijn' post, en weldra werd hij vaste onderwijzer in dezelfde school, waar hij weinig jaren te voren nog als leerling gezeten had. In deze school voerde hij verscheiden nuttige verbeteringen in, die wel de goedkeuring van den plaatse- | |
[pagina 463]
| |
lijken Predikant wegdroegen, doch aanvankelijk geheel niet naar den smaak waren der ouders, die hunne kinderen bij hem ter schole zonden; maar met geduld en zachtzinnige overreding kwam hij de meeste zwarigheden te boven, en zag weldra de goede vruchten van zijne welaangewende pogingen. Daaronder behoorde het invoeren van betere leerboekjes, die hij kon opsporen, en daar de voorraad toen nog niet groot was, besloot hij zelf eenigen op te stellen, die voor zijne verbeterde onderwijsmethode geschikt waren; sedert vermeerderde hij dezelve van tijd tot tijd met zulk een goed gevolg, dat zij thans bijna een' geregelden cursus van lager onderwijs uitmaken Ga naar voetnoot1, en weldra op alle scholen door het geheele land werden ingevoerd; verscheiden derzelven zijn twintig en meer malen herdrukt, en worden op den duur reeds voor een tweede geslacht nog even doelmatig bevonden. Het was in zijn' tijd nog eene sints onheugelijke jaren overal in ons vaderland standhoudende wet dat ieder boerenschoolmeester moest kunnen rijmen Ga naar voetnoot2, | |
[pagina 464]
| |
en daar men stilzwijgend deze bekwaamheid ook in wester vooronderstelde, moest hij de nieuwejaarswenschen zijner scholieren aan hunne ouders en bloedverwanten in rijm opstellen, gedichten maken op boerenbruiloften, en al de poëtische vroondiensten verrigten, die in zijn' tijd aan het ambt van dorpsschoolmeester verknocht waren. Zijn goede smaak en gevoel voor het schoone der dichtkunst deden hem weldra een' walg krijgen van den gewonen slender, die in zoodanige gelegenheidsrijmen gevolgd werd. Het lezen van gellerts liederen, de Psalmberijming en andere fraaije godsdienstige dichtstukken, gaf hem veel betere denkbeelden aan de hand, die hij los en natuurlijk op eene eenvoudig-bevallige wijze uitdrukte. Hij vervaardigde verscheiden zangstukjes tot openbaar en huisselijk gebruik, die bij uitnemendheid aan het oogmerk beantwoordden, en schreef dichtmatige lessen, spreuken, zedelijke leefregelen en gebeden voor de jeugd, en dichtstukken, meer opzettelijk voor volwassenen ingerigt, die, voornamelijk bij den burgerstand, de goede zaden in menig onbedorven hart tot wasdom bragten. Het is waarlijk geene gemakkelijke zaak den regten volkstoon te treffen, als men ten doel heeft op eene dichtmatige wijze godsdienstig en | |
[pagina 465]
| |
zedelijk nut te stichten, met welk eene minachting sommigen dan ook op de zoogenaamde volkspoëzij nederzien, van welke wij eigenlijk nog geene theorie bezitten, die echter uit de dichtstukjes van wester, wolff en deken en eenige weinige anderen welligt niet moeijelijk te ontwerpen zou zijn. Op deze wijze sleet wester bijkans tien jaren in nuttige werkzaamheid als schoolonderwijzer te Ten Boer, waar hij zoo veel genoegen gaf en genoot, dat het denkbeeld aan eene andere standplaats nooit bij hem opkwam, toen hij geheel onverwacht op het einde van 1783 naar de Oude Pekel-A beroepen werd, waar hij in de lente van 1784 zijn' schoolarbeid aanving, die uit hoofde van de grootere uitgestrektheid der plaats omslagtiger was dan in de veel kleinere gemeente van Ten Boer, maar den wakkeren man ook een ruimer bestaanmiddel en uitgebreideren kring van werkzaamheid opleverde. In 1785 huwde hij met anneke doedens, die negen en twintig jaren en dus tot 1814 zijne getrouwe levensgezellin bleef, toen zij zeven jaren vóór hem in het graf daalde. De voortreffelijke maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen had nog maar weinige jaren bestaan, toen wester met dezelve in zeer vereerende aanraking kwam; zij bekroonde namelijk in 1793 zijne Verhandeling over de gebreken in de Burgerscholen met den door haar uitgeloofden gouden eerpenning, en in 1800 zijn Schoolboek der Geschiedenissen van ons Vaderland. Deze beide geschriften bezorgden wester eene welverdiende vermaardheid ook in de | |
[pagina 466]
| |
andere provinciën, waar zijne nuttige leerboekjes in geen gebruik en zelfs weinig bekend waren. Geen wonder dus dat een man, die het geenszins bij het uitdenken van theoriën liet berusten, maar met ijver practisch ten uitvoer bragt wat hij met bedaard overleg ontworpen had, de aandacht des toenmaligen staatsbestuurs tot zich trok, zoodra hetzelve zich met de verbetering van het schoolwezen begon te moeijen. Wester was, met de Heeren guyot, van eerde en nieuwold, de eerste, die in 1801 voor de provincie Groningen tot Schoolopziener werd geroepen. Bereidwillig aanvaardde hij dezen moeijelijken post, bij welken hij wel in aanzien won, maar aan geldelijke inkomsten jaarlijks aanmerkelijk verloor, en dit in het klimmen zijner jaren, wanneer de zoogenaamde zorg voor den ouden dag bij onze natie zich zoo karakteristiek vertoont, en zelfs lieden tot geldschraperij vervallen doet, die vroeger alle inhaligheid verfoeiden en geen gebrek te vreezen hebben, al leefden zij ook eene eeuw en langer. In alle opzigten loffelijk kweet wester zich in de uitoefening zijner moeijelijke ambtsverrigtingen, en ontving daarvoor de hulde en erkentenis, die hij zoo wel verdiende. Het is moeijelijk alle eerbewijzen op te noemen, die hij in het openbaar en in het bijzonder ontving, en wij melden alleen dat hij bij de instelling der orde van den Nederlandschen Leeuw tot broeder van deze orde benoemd werd, en bij gelegenheid der viering van het eeuwfeest der Groningsche Hoogeschole het departement der | |
[pagina 467]
| |
Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in die stad hem eene hulde toebragt Ga naar voetnoot1, die, volgens zijne eigen schriftelijke getuigenis in een' vriendschappelijken brief, grootere waarde voor hem had dan het ontvangen van een' gouden eerpenning. Wester eindigde zijn negen en zestigjarig nuttig en werkzaam leven in de Oude Pekel-A, den 21 Februarij 1821. Zijne nagedachtenis werd door het departement der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen aldaar vereerd door een lijkfeest in de kerk der Hervormden, bij welke gelegenheid de Leeraar m.j. adriani eene treffende redevoering hield. Het Groninger departement derzelfde maatschappij volgde den 16 Maart dit voorbeeld: de Hoogleeraar th. van swinderen sprak toen eene lijkrede uit in de Luthersche kerk, die doelmatig tot deze treurplegtigheid was ingerigt Ga naar voetnoot2. In de Oude Pekel-A werd ter eere van wester een eenvoudig, maar fraai gedenkteeken in de kerk der Hervormden opgerigt, en den 30 Maart 1823 ingewijd door den Predikant m.j. adriani Ga naar voetnoot3. Dergelijk een gedenkteeken werd ook te Groningen in de Martini kerk geplaatst en den 10 Junij 1823 met eene redevoering door den Hoogleeraar j.a. uilkens en verdere gepaste plegtigheden ingewijd Ga naar voetnoot4. Proeven mede te deelen van 's mans eenvoudigen, hartelijken, populairen dichttrant oordeelen | |
[pagina 468]
| |
wij hier bijna onnoodig; zijne dichtstukjes zijn bij duizenden verspreid, en dus bekend genoeg; minder algemeen bekend is misschien zijn stille, weinig opzien barende levensloop, dien wij daarom liever een weinig uitvoerig geschetst hebben, opdat men zie dat de burgerstand ook leden oplevert, die een Staat somtijds meer zedelijk nut aanbrengen dan de beroemdste akademiën met al derzelver nasleep van kostbare formaliteiten, die met de ware geleerdheid toch eigenlijk niets gemeen hebben, en welke zonder dezelve ook wel langs andere wegen te bekomen is Ga naar voetnoot1. Een enkel afzonderlijk gedrukt gedichtje van wester, waarin hij eigenaardigst als volksdichter zich uitdrukt, willen wij met de daarbij gevoegde aanteekeningen hier in bewaring nemen; het is zijnWilhelmuslied, voor Scholen en Huisgezinnen. Wilhelmus van Nassouwen!
Zoo zong ons voorgeslacht
Bij 't dondren der kartouwen
Van Spanjes oorlogsmagt;
En door 't Wilhelmuszingen
Werd ieder man een held,
Om Spanje te bedwingen
In zijn geducht geweld.
Naast God was hun vertrouwen,
In dien benaauwden tijd,
Op Willem van Nassouwen,
| |
[pagina 469]
| |
Hunn' held in dezen strijd:
Te zingen van dien Zwijger
Ga naar voetnoot1,
Het hoofd der legerschaar,
Gaf moed aan elken krijger,
In 't allerbangst gevaar.
Wilhelmus van Nassouwen,
Zong ieder uit de borst;
Ja, kindren, meisjes, vrouwen,
Elk zong van dezen Vorst; -
Wilhelmus van Nassouwen,
Dien Vorst van 't Duitsche bloed
Ga naar voetnoot2,
Mogt Neêrland toen beschouwen
Als 't steunpunt van zijn moed.
Wanneer Filips van Spanje
Ons Neêrland trapte op 't hart,
Was Willem van Oranje
Elks toevlugt in de smart. -
| |
[pagina 470]
| |
O, laat ons nooit vergeten,
Wat Vader Willem deed,
Toen hij voor 't vrij geweten
En 't heil van Neêrland streed!
Hoe hij, in al zijn pogen
Tot redding van ons land,
Zijn eigen aardsch vermogen
Ga naar voetnoot1
En leven had verpand.
Ja, lieve landgenooten!
De hoop gloeide in zijn borst
Döor 't vast verbond, gesloten
Met aller vorsten Vorst
Ga naar voetnoot2
Wilhelmus van Nassouwen
Blijve altijd Neêrlands lied,
Van kindren, mannen, vrouwen,
In blijdschap en verdriet.
't Herinnere ons de dagen
Van Alba's wreed geweld:
Het schriklijk heer van plagen,
Dat moord en roof verzelt
Ga naar voetnoot3.
| |
[pagina 471]
| |
Het helpe ons in gedachten
Den ouden heldenmoed
Der brave voorgeslachten,
En hun gestorte bloed.
De dagen van viktorie
En vaderlandsche vreugd;
Den tijd van de oude glorie,
En waarheidsliefde en deugd
Ga naar voetnoot1.
Wilhelmus van Nassouwen
Was ook in latren tijd,
Naast God, weêr ons vertrouwen,
Tot 's vijands wrevle spijt.
Toen 't vaderland, - verloren
En overdekt met schand, -
In luister werd herboren,
In meer verheven stand
Ga naar voetnoot2.
Toen Willem van Oranje,
Uit 't oude vorstlijk Huis,
Van 't overzeesch Britanje
Kwam, onder 't krijgsgedruisch; -
Toen wij, verlost van boeijen
En 's dwinglands ijzren juk,
Ons land weêr zagen bloeijen,
Na zoo veel ramp en druk
Ga naar voetnoot3!
| |
[pagina 472]
| |
Toen de eensverwonnen tijger
Op nieuw zijn prooi besprong
Ga naar voetnoot1;
Een Naneef van den Zwijger
Ga naar voetnoot2
Zijn' euvelmoed bedwong,
Tot, na een ijslijk slagten
Van menig braven held,
Door zaamverbonden magten
Het schrikdier werd geveld!
Juicht, Belgen, juicht, Bataven!
Juicht uit een warme borst!
God dank! wij zijn geen slaven;
's Lands Vader is 's lands Vorst!
Dat Neêrlands Koning leve,
Met d' Erfgenaam der kroon!
Dat God hen nooit begeve!
Bestendig zij hun troon
Ga naar voetnoot3!
|
|