Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 449]
| |
Naarstigheid, die door het Amsterdamsch dichtgenootschap met den tweeden zilveren eerpenning bekroond werd Ga naar voetnoot1; gelijk hij ook bij hetzelfde genootschap in 1791 den gouden eerpenning behaalde met zijn dichtstuk jacob cats, in drie zangen Ga naar voetnoot2, en bij het Leydsche dichtgenootschap den eerpenning met zijne Verhandeling over de vereischten in eene Levensbeschrijving der Dichteren. Behalve eenige losse verzen en kleine afzonderlijk uitgegeven stukjes, gaf hij in 1791 een' bundel gedichten in het licht, onder den titel: Voor Godsdienst, Deugd en Vaderland, welke eenige uitgebreide dichtstukken bevat; die met de opschriften antonius hambroek en herman de ruiter verheffen den onsterfelijken roem dezer vaderlandsche helden op eene waardige wijze. De Godsdienst, in drie zangen, is een uitmuntend leerdicht, het welk voordeelig afsteekt bij zoo vele andere gelijksoortige gedichten, waarin een kerkelijk stelsel met handen en tanden vastgehouden wordt. Hij plaatst den zetel van den godsdienst niet in de kerk, maar in het hart. Ieder mensch immers moet toestemmen, onder welke kerkbanier hij zich schare, het geen de helderdenkende dichter, onafhankelijk van alle stelsels en geloofsformulieren, hem onder het oog brengt: Het denkbeeld van een' God was 't eerst dat in uw ziel,
Bij d' eersten flaeuwen strael van 't licht der rede, viel:
| |
[pagina 450]
| |
Gij voelt door dit bezef uwe edle denkkragt boeijen,
Wanneer uw oog de Zon aen 't helder zwerk ziet groeijen.
Bewandelt ge aendachtvol de rijken der Natuur,
Ge ontdekt bij ijdren tred een waekend Albestuur.
Gij vindt op ijdre plant Voorzienigheid geschreven; -
Gij ziet haer tedre zorg langs uwen akker zweven.
Die aendrift, door wier kragt gij God uit alles kent,
Is door Zijne eigen hand in uwe ziel geprent,
Op dat, schoon van 't genot van meerder lichts verstoken,
Ge ook offers, Hem ter eer, op 't hart-altaer deedt rooken.
Volgt slechts die inspraek naer: - schoon duister in 't begin
Leidt ze u in 't voorportael van Waerheids Tempel in; -
Gelijk een tedre plant door nijvre zorg moet bloeijen,
Zal ze ook, door u gevoed, in kragt en klaerheid groeijen.
Zij heeft een' Socrates, een' Cicero geleid,
En toog de nevlen heen, voor hun gezicht verspreid.
Die eedlen zagen 't licht in zwarte duisterheden,
En waegden op een pad, nog ongebaend, te treden.
Hun leerschool was het rijk der rede en der natuur,
Als God onmeetlijk, waer, en eindeloos van duur.
De blinde haet mogt hier op hunne poging woeden -
Een loon, hun deugden waerd, blijft wis dat leed vergoeden.
Gij voelt dat in uw ziel een duistre werking woont,
Die u van kwaed of goed het zigtbaer kenmerk toont;
't Bedrijf eens snoodaerts maekt u straks op hem verbolgen: -
Gij ziet een' vriend der deugd - en wenscht hem straks te
volgen:
Dat schoon gevoel, het deel der eedle menschlijkheid,
Ontvangt meer sterkte en licht, wanneer de rede 't leidt; -
Het zij in uwe ziel een rigtsnoer voor uw daeden,
De drijfveer voor uw hart, een gids op uwe paeden; -
Bemint daer door de deugd; - voldoet aan ijdren pligt,
Die, in uw' levensstand, op uwe schoudren ligt.
| |
[pagina 451]
| |
Gevoelt, als mensch, uw waerde: - en blijft, door heel uw
leven,
Naer aenwas in geluk en in volmaektheid streven.
Hij die de deugd vereert, vereert ook God, haer bron. -
Zoo mint men 't licht der Maen als't eigen licht der Zon. -
En uit wat oorsprong ook uw zucht naer 't goede ontspringe,
Wen slechts geen vrees voor straf uw vrije daeden dwinge,
De deugd, waer ook gevest, blinkt voor des Hoogsten troon.
En Hij, rechtvaerdig, goed, bereidt haer eens heur' loon
Ga naar voetnoot1.
Voorts bestaat er nog van hem afzonderlijk uitgegeven: Catharina Herman, tooneelspel, 1793, en eene ridderromance, Reinoud van Adelsing, in 1792 gedrukt. Hij overleed te Amsterdam, den 19 September 1807. |