Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Hendrik Teeuwsen]Teeuwsen (Hendrik). Behalve twee tooneelstukken, Marturio, 1767, en Wilson, 1784, zijn ons van dezen dichter, van wien ons geene levensbijzonderheden bekend zijn, verscheiden losse en bevallige dichtstukjes onder het oog gekomen; het volgende naïf-geestige stukje vinde hier eene plaats: De kiesche bruid.
In een vermaard gebied, de naam is mij ontschoten,
Was een aloud gebruik in stand,
Wanneer zich jonge mingenooten
Vereenden door den echtenband.
| |
[pagina 393]
| |
De lieve bruid, wier schoonheid kon behagen,
Moest, na de huwlyksplegtigheid,
Den heer van 't dorp zyn opgedragen;
Die, door het minvermaak gevleid,
Dan de eerste vrucht van 't huwlyk plukte.
Hoe streelde dit Ernestus hart,
Terwyl hem 't maagdlyk schoon verrukte,
Schoon menig bruîgom dit niet duldde dan met smart!
De vryheer toonde zich somtyds niet ongenegen,
(Stond hem de bruid slechts paslyk aan)
Zyn recht den bruîgom af te staan,
Waartoe een goed geschenk hem doorgaans kon bewegen.
Lucinde, een jonge en tedre maagd,
Wier schoon elks harte kon ontvonken,
Had aan Amint haar trouw geschonken,
Daar wederzyds 't gelaat den blos der liefde draagt.
Lucinde, schoon Amint, schoon't huwlyk haar behaagt,
Wil, om dien harden dwang te myden,
Veel liever 't maagdlyk hart aan 't kloosterleven wyden:
Zy waagt nochtans een proef; vliegt naar Ernestus heen;
Verzoekt op 't vriendlykst hem te spreken,
Daar zy geschenken voegt by zuchten en geween.
De reden van myn komst is u om gunst te smeeken,
Dus spreekt ze: ach! hoor naar myn gebeên!
Ik kan myn smart u niet verbergen;
Sta af van 't oud gebruik; gy moet het my niet vergen.
Hoe sterk uw hart in liefde blaakt,
't Is my onmogoglyk, zonder wroegen,
De wet, die my u eigen maakt,
In 't minst te kunnen vergenoegen.
Betoon, betoon uw gunst aan my.
Eene eedle schaamte zet haar schoonheid luister by.
| |
[pagina 394]
| |
Wiens hart bleef immer onbewogen,
Wie is 't, die achting heeft voor eerbre huwlykstrouw,
En zulk een bede weigren zou?
Ernestus staat als opgetogen:
Haar bede en zyne liefdesmart
Bestormen als om stryd zyn hart;
En, daar hy aan zyn drift geen wederstand kan bieden,
Ontzegt hy, doch met minzaamheên,
Lucinde haar gebeên:
Ja, de eisch der wetten moet geschieden!
De tedre maagd, verbysterd door 't verdriet,
Verwachtte zulk een weigring niet,
Valt plotseling in onmagt neder;
De schrik beklemt haar angstig hart:
Men twyfelt of zy leeft... in 't eind' bekomt zy weder.
Hoe zyn haar zinnen thans verward!
Ze ontwaakt; beschouwt Ernest; en uit zich in dees reden:
Indien myn billyke eisch aan my niet word vergund,
Indien gy myn verzoek, myn bede, weigren kunt,
Laat dan uw' zoon uw plaats bekleeden
Ga naar voetnoot1.
|
|