Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
[Jakob Spex]Spex (Jakob) werd geboren in 's Hage, den 19 October 1702; hij sproot uit een' tak van het aanzienlijk oud geslacht sanglier, hetwelk verscheiden adelijke goederen in het land van Kamerijk bezat, en welks wapen, zijnde een zwart wild zwijn op een zilveren veld, hij voerde, en onder zijne voorvaderen verscheiden beroemde mannen telde, onder anderen jaques spex, Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, neef van zijn' grootvader jakob spex. Zijn vader wynand spex was Notaris en Deurwaarder van het hof van Holland, Zeeland en Friesland, die, met een groot aantal kinderen gezegend, en van de bekrompen inkomsten van zijne ambten moetende bestaan, buiten staat was om dezen zijn' zoon in de geleerde talen te laten onderwijzen en aan de hoogeschole tot aanzienlijker bestemming op te leiden, hem tot zijn' opvolger in zijne bedieningen schikte, gelijk hij dan ook weldra tot Notaris en reeds in 1724 tot Deurwaarder van den Hoogen Raad en het hof van Holland werd aangesteld, en in 1747 tot Clerk ter Secretarie van den Prins van Oranje werd benoemd en beëedigd, op eene jaarwedde, die van tijd tot tijd verhoogd werd. Den weinigen tijd, die hem van het waarnemen zijner ambtsbezigheden overschoot, besteedde hij met het lezen der beste dichters, met zoo veel inspanning en gretigheid, dat hij van de werken van vondel, hooft, huygens en anderen als het ware een naauwkeurig register in het hoofd had, en men hem niets daaruit vragen kon, waarop hij | |
[pagina 316]
| |
niet terstond vaardig en oordeelkundig antwoordde; vollenhoves Kruistriomf kende hij reeds met zijn negende jaar van buiten; veel smaak vond hij ook in de gedichten van de decker, wiens dichttrant hij zich eenigermate eigen maakte, vooral in zijne bijschriften. Ondertusschen ontving hij van niemand onderrigting in het beöefenen der dichtkunst, tot hij in kennis geraakte met poot, aan wiens gulhartige vriendschap hij vervolgens veel in dit opzigt te danken had. Spex zag hem onder anderen de kunst af, om, schoon zoo min als hij Latijn verstaande, de voornaamste schoonheden van horatius, virgilius,martialis en anderen in zijne verzen over te nemen, gelijk blijkt uit zijne Gedichten, in 's Hage in 1755 uitgegeven. Deze bundel, hoezeer dezelve slechts middelmatige stukken bevat, bragt hem in vriendschappelijke betrekkingen met de voornaamste dichters van zijn' tijd, die gemeenzamen omgang en briefwisseling met hem hielden. Behalve de uitgave zijner eigen Gedichten, heeft spex ook in 1750 een' nieuwen druk bezorgd van vollenhoves Kruistriomf en Gezangen, gelijk mede in 1747 van het derde deel van poots Gedichten, en in 1740 het Leven van g. brandt, beschreven door j. de haes. Zijn raad en onderrigting werd niet alleen van jonge aankweekelingen ten sterksten gezocht, maar zelfs geöefende dichters gaven hunne verzen niet in het licht, zonder alvorens die aan zijne oordeelvelling te onderwerpen; zoo had hij ook de hand in het beschaven der nieuwe Psalmberijming vanvoet. | |
[pagina 317]
| |
Bij de inrigting van het Haagsche dichtgenootschap, onder de zinspreuk: Kunstliefde spaart geen vlijt, in 1773, werd spex weldra tot buitengewoon lid en medebestuurder verkozen, in welke beide betrekkingen hij buitengemeen ijverig werkzaam was tot zijnen dood toe, die voorviel den 3 Januarij 1775; hij was nimmer gehuwd geweest, en met hem is het geslacht van spex uitgestorven. Het voornoemde Haagsche dichtgenootschap droeg zorg voor de uitgave zijner Nagelaten Gedichten in 1779, met eene zwellende en weidsche lofrede aan het hoofd. Spex had ongetwijfeld als oordeelkundige grooter verdienste dan wel als dichter; zijne verzen zijn over het algemeen te gemanierd, te zenuwloos, en meest van onbeduidenden inhoud; het geestige in de wendingen is stijf en gezocht, doorgaans eene nabootsing van de decker, vollenhove of poot Ga naar voetnoot1; zelfs zijn eigen getuigenis aangaande dezelven, hoe waar misschien, draagt den stempel des nagelbijtens: - Wie verdienste zoekt, zy schuilen in myn werk,
Omtrent als in 't Geloof der besthervormde Kerk
Ga naar voetnoot2.
| |
[pagina 318]
| |
Het beste komen ons voor zijne Bijschriften Ga naar voetnoot1, die echter meestal reminiscentiën van de decker zijn; in die op Afbeeldingen volgde hij doorgaans vondel; ten bewijze voeren wij hier aan dat op constantyn huigens: Aenschouw hier Zuilichem, 't sieraed der Letterlichten,
Daer 's Gravenhaege op roemt, ja heel ons Nederlant;
Die, in zes taelen zelfs, Apolloos kerk holp stichten,
Drie Prinsen hield verknocht aen zyn doorkneet verstant,
En, eindlyk afgeslooft, na tienmael negen jaeren,
Nogh blanker bleek van hart, dan zilvergrys van haeren
Ga naar voetnoot2.
|