Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Joan Six]Six (Joan) Ga naar voetnoot1, Heer van Wimmenum en Vromade, werd geboren te Amsterdam, den 14 Januarij 1618, en was de afstammeling van een oud en aanzienlijk Kamerijksch geslacht Ga naar voetnoot2, welks stamvader was landry six, Ridder, die in 1080 Slotvoogd was van het kasteel van Kamerijk, wiens nageslacht zich in Frankrijk en de Nederlanden uitbreidde; een tak van hetzelve zettede zich voor bijkans twee eeuwen te Amsterdam neder, waar de naam Six onder de leden van regering en bestuur menigvuldige malen voorkomt. De vader van onzen six, insgelijks joan genaamd, stierf reeds vóór de geboorte van zijn' zoon; zijne moeder anna wymer geheeten, eene verstandige en deugdzame vrouw, zorgde met de tederste zorgvuldigheid voor de opvoeding van haren vaderloozen zoon, die op eene uitstekende wijze | |
[pagina 285]
| |
aan hare zorgen beantwoordde. Met lust en ijver leide hij zich toe op het verkrijgen van nutte kundigheden, waarin hij bij uitnemendheid slaagde. Hij was vervolgens een vlijtig beöefenaar der dichtkunst en fraaie letteren niet alleen, maar ook een ijverig bevorderaar en edelmoedig voorstander der wetenschappen en kunsten, inzonderheid was hij de vriend en begunstiger van den beroemden rembrand van rhijn Ga naar voetnoot1, wien hij meermalen in ongunstige omstandigheden krachtdadig ondersteunde en edelmoedig bijstond; vondel, broekhuizen, en genoegzaam alle andere beroemde dichters van zijnen tijd deelden in zijne vriendschap, en bewezen om strijd hem eene ongeveinsde hoogachting. In 1655 huwde hij met margaretha tulp, dochter van den beroemden Amsterdamschen Geneesheer en Burgemeester nicolaas tulp Ga naar voetnoot2. Tot hiertoe had six ambteloos geleefd en zich alleen met geleerdheid en dichtoefeningen bezig ge- | |
[pagina 286]
| |
houden, doch in 1657 werd hij benoemd tot Commissaris van kleine zaken, vervolgens in 1666 tot Commissaris der Bank van leening; in het volgende jaar werd hij Schepen, welke waardigheid hij nogmaals in 1672 , 1688 en 1689 bekleedde; in 1691 werd hij tot Burgemeester verheven. Bij al de werkzaamheden, aan deze ambten verknocht, behield hij, zelfs in hoogen ouderdom, dezelfde zucht voor de wetenschappen als in vroegeren tijd, en bleef, geheel vrij van den toenmaligen burgemeesterlijken trots, dezelfde gemeenzame vriend der geleerden en dichters als te voren. In uwen ouden dag, zeide joan pluimer, hem bij zijne tachtigste verjaring begroetende, In uwen ouden dag zyt gy vol jeugdig bloed,
En alzoo ongekreukt van ligchaam als gemoed.
Indien 't u lust den geest van staatzorg te verlichten,
Dan schryft gy meesterlyk Latynsche en Duitsche dichten,
Of de oogen weiden door schildryen, beeld of prent,
En dus leeft ge in de kunst als in uw element
Ga naar voetnoot1.
Nog twee jaren leefde hij aldus ‘als in zijn element,’ door elk die hem kende, gelijk katharyne lescailje met waarheid van hem getuigde, Bemind, geächt, geroemd en aangebeen.
Immers was hij, uithoofde van zijne algemeen erkende | |
[pagina 287]
| |
- - Zorg, oprechte trouw en deugd,
Zoo lang elks liefde, elks toevlucht, hoop en vreugd
Ga naar voetnoot1.
Hij stierf den 28 Mei 1700; van zijne elf kinderen overleefden hem vijf, waaronder een zoon, mede joan six Ga naar voetnoot2 genaamd, die sedert 1719 tot 1747 zestien malen Burgemeester van Amsterdam geweest is, en zich op het spoor zijns vaders als geleerde en voorstander der wetenschappen even zeer als regent en staatsman beroemd gemaakt heeft. De verdiensten van six als Latijnsch en Nederduitsch dichter zijn op zulk eene uitmuntende wijze door den Heer siegenbeek gewaardeerd Ga naar voetnoot3, dat wij er hier niets bij te voegen hebben; ook oordeelen wij het overtollig hier proeven van zijn dichtvermogen aan te voeren, alzoo, behalve die welke de Heer de vries aanvoert Ga naar voetnoot4, de Hoogleeraar eene uitvoerige en critische ontleding van zijn beroemd treurspel Medea, in 1648 gedrukt, met aanvoering van verscheiden plaatsen uit hetzelve, geleverd heeft, die zijn gezond oordeel eer aandoet Ga naar voetnoot5. Hij is geenszins blind voor de gebreken van dit treurspel, maar doet ook billijk regt aan het vele goede, dat in hetzelve wordt aangetroffen. Even zoo als in onze oordeelvelling over de | |
[pagina 288]
| |
Medea van six, is de Heer siegenbeek ons ook voorgekomen met het in zijn geheel plaatsen van deszelfs dichtstuk Muiderberg Ga naar voetnoot1. Uit dit gedicht leeren wij met vollenhove den edelen six kennen als een' wijzen, Die onbezorgt en onbevreest,
De rust, nooit recht van Seneca
Bespiegelt, vint in Godts gena;
't Vermaak zelf in 't vermaak veracht,
Den slaaf van blinkend slyk belacht,
En hooger dan de staatzorg zweeft,
Naar onvergangbre kronen streeft
Ga naar voetnoot2.
Wijders deelt de Heer Siegenbeek ook den inhoud mede van het blijspel Onschuld door six in 1654 zonder zijn' naam uitgegeven. Men moet zeker dit blijspel, zoo min als het straksgenoemde treurspel, geenszins aan de regels der hedendaagsche dramaturgie toetsen, maar enkel als gedialogiseerd dichtstuk beschouwen, dan wint hetzelve rijkelijk door keurigheid van taal, gemakkelijkheid en vloeijendheid van versmaat, sierlijkheid van beelden en vergelijkingen, levendigheid van voorstelling en kracht van uitdrukking wat hetzelve aan vinding, zamenstelling, inwikkeling en ontknooping afgaat, gelijk dit alles zeer juist en oordeelkundig door den Heer siegenbeek is opgemerkt en aangetoond geworden. |
|