Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Everhard Jan Benjamin Schonck]Schonck (Everhard Jan Benjamin), Rector der Latijnsche scholen te Nijmegen, geboren in 1745, en overleden den 13 Junij 1821. Zijne in 1779-1786 te Nijmegen uitgegeven drie deelen met Fabelen, Vertelsels en Hekeldichten bevatten verscheiden regt snedige en vernuftige stukjes (enkelen vertaalden). Men ziet dat hij zich gellert ten voorbeeld gesteld heeft; sommige stukjes hebben iets puntigs en piquants, gelijk dat, om een der kleinsten hier over te nemen, Op de uitvinding van het schaatsrijden.
De kille Boreas versteef al 't vloejend nat,
En maakte van den Rhijn een hard en glibbrig pad.
Held Batoos jeugd, om zich die strengheid te verzoeten,
Bedacht een eedler vond
Dan oudtijds Daedalus in Kretaas tuin bestond,
En hechtte wieken van hard ijzer aan de voeten,
Waarmeê dit moedig kroost, voor des aanschouwers oog,
Op 't marmer zweefde, als of het vloog.
Bezie het, vreemdeling! en zeg, tot roem dier bazen,
Dat Batoos kindren thans herschapen zijn in hazen
Ga naar voetnoot1.
Regt bevallig vinden wij ook het Anacreontische stukje: | |
[pagina 239]
| |
Waarom de roos blozende van kleur is.
Eertijds dorst de Roos te roemen,
Dat ze, in blankheid, bij de Bloemen
Niet slechts de overhand bezat;
Maar dat zelfs Natuur niets had,
't Geen zij bij haar kon gelijken;
Dat de sneeuw de vlag moest strijken.
Maar, wat beurt er? bij geval
Plukt zich Fillis, in het dal,
't Roosje, dat in 't hol der bladen,
Al zyn' hoogmoed niet kon laden,
Naauwlijks had zij, die zoo stout
Pochte, Fillis borst beschouwd.
Of zij sprak, gansch overwonnen:
‘Ach! ik heb al te onbezonnen
Op mijn blanke kleur geroemd.
Fillis wint het van 't gebloemt.’
Hier op raakten all' de Roozen,
In der ijl, van schaamte aan 't bloozen
Ga naar voetnoot1.
In het hekeldicht heeft hij mede verscheiden behaaglijke proeven geleverd. In 1792 gaf hij te Haarlem een comiesch heldendicht in het licht, in den smaak van popes Rape of the Lock, getiteld: De Bonheurs uit de mode, waarin verscheiden vernuftige trekken voorkomen. Minder gelukkig slaagde hij, naar ons gevoelen, in het dichterlijk vertalen; althans zijn in 1783 te Nijmegen uitgegeven gerijmde vertaling van gessners Dood van Abel is, in ons oog, slecht; met deze berij- | |
[pagina 240]
| |
ming leverde schonck juist het tegendeel van zijn oorspronkelijken auteur, namelijk prozaïsche poëzij, welke bezwaarlijk iemand van goeden smaak even zeer behagen zal als het poëtisch proza aan den Zwitserschen theocriet. Men oordeele uit deze weinige regels: Dus was het, Kain! dat ik door de vreugd bewogen,
Mij minzaam hooren liet. Waar na ik opgetogen,
Uw' tedre wangen kuste en aan uw' moeder weêr
In de armen overgaf: Die U niet minder teêr
Omhelsde en strookte, met de grootste aanminnigheden,
Toen hielp ik Eva op en was haar zwakke leden,
Door 't baren afgemat, tot onderstand en stut.
Ik bragt haar langzaam en voorzichtig in de hut
Ga naar voetnoot1.
Welk eene matheid en zenuwloosheid! Men herkent hier gessner niet. Overigens heeft hij nog verscheiden kleine stukjes afzonderlijk uitgegeven, of bijdragen geleverd tot de Kleine Dichterlijke Handschriften en de Dichtvruchten van den vriendenkring: Kunst door vriendschap volmaakter. In 1818 gaf hij nog een gedicht in het licht, getiteld: Nijmeegsch Alzigt op den Hofberg, van ouds het Valkhof genaamd, van welk Valkhof hij vroeger de Lotgevallen had bezongen. |