Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Henri Jean Roullaud]Roullaud (Henri Jean) Ga naar voetnoot2werd den 2 September 1729 te Amsterdam geboren, alwaar | |
[pagina 193]
| |
zijn vader zich, uithoofde der vervolgingen om den godsdienst in Frankrijk, had nedergezet en met eene Zeeuwsche juffer gehuwd was. Van zijne vroege jeugd af gaf hij blijken van leerzucht en liefde tot de letteren; ‘reeds in dat jaargetijde des levens, waarin de verstandelijke vermogens bij de meeste, zelfs niet alledaagsche, vernuften beginnen uit te botten, stonden de zijnen als in den vollen bloei Ga naar voetnoot1.’ Met zijn veertiende jaar op een voornaam koopmanskantoor geplaatst, verwierf hij aldaar de noodige kundigheden en ervarenis, om eenmaal zelf in den handel zijn bestaanmiddel te zoeken, doch de jonge koopman ondervond weldra dat de fortuin niet met hem in compagnie deed, en apollo hem gunstiger was dan mercurius. De Nederlandsche letterkunde heeft inderdaad veel verpligting aan roullaud, te meer, daar hij bloeide in een tijdvak dat, bij eene sierlijke netheid, eene zenuwlooze slapheid de meeste vernuftvoortbrengselen zijner tijdgenooten kenmerkte. Als letterkundige en dichter tevens wist hij zich voordeelig te onderscheiden van zijne tijdgenooten door vlug vernuft, gezond oordeel en eene grondige kennis van hetgeen hij tot een onderwerp van dichtmatige of prozaïsche behandeling verkoos. Sommigen zijner geestige opstellen, in de letterkundige genootschappen Concordia et Libertate en Diligentiae omnia voorgedragen, zijn door den druk gemeen gemaakt Ga naar voetnoot2. | |
[pagina 194]
| |
Behalve van deze genootschappen was hij ook een werkzaam lid der Maetschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden, het genootschap Oefening beschaaft de Kunsten, en van dat, hetwelk, onder de zinspreuk: Laus Deo, salus populo, eene voortreffelijke Psalmberijming heeft aan het licht gebragt, zoo ook van dat dichterlijk gezelschap, hetwelk de fraaije Nederduitsche vertaling van gellerts Fabelen en Vertelsels bezorgd heeft. Reeds als jongeling van achttien jaren trad hij op als bevallig dichter Ga naar voetnoot1, en won weldra de achting en vriendschap van zijne kunstlievende tijdgenooten, in wier gezelligen omgang hij snelle vorderingen maakte in de dichtkunst zoowel als andere fraaije wetenschappen. In 1755 voorzag hij den Amsterdamschen schouwburg van eene fraaije vertaling van het treurspel Aristomenes en in 1762 van het treurspel Adèla, Gravinne van Ponthieu. Zijne overige tooneelwerken vervaardigde hij in gemeenschap met zijne medeleden van het genootschap Oefening beschaaft de Kunsten; ook was hij loontrekkend Regent van den Amsterdamschen schouwburg; in de uitoefening der werkzaamheden van dezen post werd hij door eene beroerte over- | |
[pagina 195]
| |
vallen, die hem in het graf sleepte den 28 Augustus 1790. Roullaud was zoo wel bevallig Fransch als Nederduitsch dichter. In het Fransch bestaat van hem eene vertaling van langendyks Krelis Louwen, onder den titel: Alexandre le Grand, ou le Paysan Roi, in 1751 gedrukt, zoo ook verscheiden vertalingen in het Fransch der geestige bijschriften op sommige prenten naar de schilderijen van c. troost. Zijne meeste zoo Fransche als Nederduitsche gedichten zijn in dichtverzamelingen geplaatst of afzonderlijk gedrukt en verspreid. |
|