Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Pieter Pypers]Pypers (Pieter) Ga naar voetnoot2 werd geboren te Amersfoort, den 14 December 1749. Vroegtijdig deed hij een' bijzonderen lust blijken in de beöefening der letteren. Zijne ouders, deftige burgerlieden, deden hem onderwijzen in het Fransch, Latijn, Grieksch en ltaliaansch en wilden hem verder opleiden tot Roomsch'-Catholiek' Priester, doch hij gaf hen zijn' afkeer van dien stand ronduit te kennen, waarop zij hem het genot van het akademisch onderwijs weigerden, en noodzaakten een beroep te kiezen; hij vertrok dus naar Amsterdam, was aldaar eenige jaren kantoorbediende bij den beroemden voorstander der letteren en wetenschappen p.a. bolongaro crevenna, die zijn' dichtlust beschermde en aanmoedigde, vervolgens nam hij den tabakshandel bij de hand, waarin hij een eerlijk bestaan vond. Ondertusschen bleef hij een ijverig beöefenaar der dichtkunst, en leverde den Amsterdamschen Schouw- | |
[pagina 137]
| |
burg een aanzienlijk getal tooneelstukken, zoo eigenvindingen als vertalingen uit het Fransch Ga naar voetnoot1, zeker allen niet van dezelfde waarde, maar toch boven het middelmatige en kiesch behandeld. In de onlusten van 1780 tot 1787 was pypers een ijverig voorstander van de zaak der Patriotten. Wij bezitten een' geheelen bundel bijeenverzamelde afzonderlijk verspreide stukjes van hem, tot dat tijdvak betrekkelijk, die zoo wel historische als dichterlijke waarde hebben; jammer is het dat de zucht tot het maken van dergelijke verzamelingen van pièces fugitives, in vroeger jaren sterk in zwang onder daarvoor met name bekende liefhebbers Ga naar voetnoot2, tegenwoordig genoegzaam geheel vervallen is; men bekomt dikwijls uit dezelven ophelderingen en resultaten, die men elders vergeefs zoeken zou. | |
[pagina 138]
| |
Dadelijk na de omwenteling van 1795 werd pypers benoemd tot lid der Municipaliteit van zijne geboortestad, en vervolgens tot afgevaardigde wegens Utrecht ter vergadering van het provisioneel Staatsbestuur, van welke hij ook Voorzitter is geweest ten tijde der behandeling van het groote vraagstuk wegens de bijeenroeping eener Nationale Conventie, waartoe sommige gewesten niet geredelijk konden verstaan. Zijn gedrag in dezen heeft de geschiedrol voor de nakomelingschap bewaard Ga naar voetnoot1. Benoemd zijnde tot Contrôleur generaal der convooijen en licenten te Amsterdam, werd hij verkozen tot lid der Municipaliteit dezer stad, doch, bedankte eerlang voor dezen post, hield zich, althans des zomers, slechts met zijne letteroefeningen bezig op zijn stil landverblijf Puntenburgh, even buiten Amersfoort; de vrucht daarvan was onder anderen een landgedicht, Eemlandsch Tempe, of Clio op Puntenburgh, twee deelen met platen, te Amsterdam in 1803 gedrukt. Hij had dit dichtwerk aan de burgerij van Amersfoort opgedragen, en het Gemeentebestuur dezer stad erkende deze hulde door een aanzienlijk zilveren geschenk, waarop 's lands wapen kunstig was uitgebeeld. Nog geen jaar mogt pypers zich in dit vereerend blijk van erkentenis verheugen, of zijn leven werd op eene zoo onkiesche als gevoelige wijze verbitterd door | |
[pagina 139]
| |
een vuilaardig schimpschrift op dit dichtwerk Ga naar voetnoot1. Het kostte hem geringe moeite den laaghartigen opsteller uit te vinden en prijs te geven aan de verachting van al wat weldacht; maar de slag was te hevig voor den eerzuchtigen en gevoeligen pypers: hij wierp de lier mismoedig neder, verviel in eene zwaarmoedigheid en vervolgens in eene hevige ziekte, die hem den 20 Junij 1805 op zijn voornoemd buitengoed Puntenburgh in het graf rukte. De naauwe vriendschap en bijna dagelijksche omgang met den braven pypers gaven mij de overtuigende zekerheid dat hij het slagtoffer geworden was der schandelijke handelwijze van een' naamloozen paskwilschrijver, en deze zekerheid gaf mij het regt om de oorzaak van zijn' dood ten minsten als een vermoeden voor te dragen in mijn' lijkzang op mijnen waardigen vriend. Maar ach! de mensch, hoe boven 't lot verheven,
Blyft altyd mensch, heeft hy gevoel:
Met heldenmoed moog' hy de nyd weêrstreven,
Zy mist toch nooit geheel haar doel.
Wie weet of niet in 't eind' het gif dier snoode,
Onzigtbaar u in 't hart gestort,
Waar 't heimlyk werkte en u onmerkbaar doodde,
Uw schoone dagen heeft verkort!
Wie zyn ze, die, ten regterstoel gezeten,
Door hongrige armoê fel bestreên,
| |
[pagina 140]
| |
In laffe scherts zich straffeloos vermeten
Uw' roem te lastren by 't gemeen?
Wie zyn ze?... ô Neen! het mogt uw schim verstoren;
Zy moet geenszins, zo ze om my zweeft,
D' onheilgen naam dier onverlaten hooren,
Op wie de vlek der schande kleeft.
Dien naam, met hen in Lethes vloed begraven,
Zwygt elk uit verontwaardiging;
Uw naam, gegrift in 't hart van alle braven,
Blyft onder ons in zegening
Ga naar voetnoot1.
Het werk moge, aan de regelen der aesthetische critiek getoetst, in kunstwaarde gelijk staan met eenigen van dergelijken aard van onzen goeden vader cats, dien gewis niemand daarom bespot en uitgelagchen heeft, en waarin men ten minsten 's mans vindingrijk vernuft en goed zedelijk doel, nuttig en leerzaam te zijn, niet miskent, al is het dat hij zich somwijlen vrij wat trivialer uitdrukt, vooral in zijne Invallende Gedachten bij voorvallende gelegenheden, dan pypers in zijn Tempe, dan heeft deze toch zoowel van den kant der kunst als van dien der beschaafde zede- | |
[pagina 141]
| |
lijkheid boven genen veel vooruit, en althans boven willink, wiens Amsterdamsche Tempe en Buitensingels volstrekt geene dichterlijke en slechts eenige anecdotisch-historische waarde hebben: zijn werk verdient dienvolgens nog veel minder zulk eene schandelijke verguizing der onkiesche spotzucht dan de gelijksoortige werken van cats en willink die in hunnen tijd verdienden, toen onbeschaamde anonyme recensiën nog carmina non prius audita waren Ga naar voetnoot1. Het alzoo onverdiend mishandeld Eemlandsch Tempe zij dan geen meesterstuk van kunst (en behoeft het ook niet te zijn), het oogmerk des dichters is, en wordt welligt nog bij velen, die gewoon zijn meer op aanleg en doel dan op uitvoering en middelen te letten, volkomen bereikt. Elk immers, die, gelijk wij sints jaren, met de heerlijke omstreken van Amersfoort en het gezegend Gooiland bekend is, en daarbij gevoel heeft voor het schoone der natuur, huisselijk geluk en genoegen, de eenvoudige zeden van het landleven kent en bemint, zal zich door den gullen, eenvoudigen, | |
[pagina 142]
| |
godsdienstigen, hartelijken, en, wil men, op sommige plaatsen zelfs boerschen toon van dit dichtstuk eer aangetrokken en gestreeld dan neiging gevoelen om hetzelve onbarmhartig te bespotten en te verguizen; dit kan slechts iemand doen, die pypers niet gekend en het eenvoudig Puntenburgh niet gezien heeft, en daarvoor, onder het Medusae Gorgonis aegis der anonymiteit het schandloon ontvangt. Wij eindigen dit artikel, maar wij zouden meer kunnen zeggen. |
|