Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Cornelis Giselbertsz. Plemp]Plemp (Cornelis Giselbertsz.) Ga naar voetnoot3werd geboren te Amsterdam Ga naar voetnoot4 den 25 Augustus | |
[pagina 85]
| |
1574, waar hij pieter van afferden Ga naar voetnoot1, gewezen Conrector der Latijnsche school, tot zijn' eersten leermeester had; vervolgens werd hij te Haarlem door simon sovius in de dichtkunst en welsprekendheid, en te Leyden door joannes gesselius in het Grieksch onderwezen. Hij onthield zich eenigen tijd in Duitschland, en werd toen door zijne ouders naar de hoogeschool te Leuven gezonden, waar hij zich eerst in de geneeskunde, doch naderhand te Douai in de regtsgeleerdheid oefende, en te Orleans tot Licentiaat in de regten bevorderd werd. Hij zettede zich neder in 's Hage, waar hij eenigen tijd de practijk uitoefende, en toen naar zijne geboortestad Amsterdam verhuisde, waar hij met geertrui dobbes in het huwelijk trad. Hier sleet hij zijne dagen in eene aangename rust en onder het beoefenen der | |
[pagina 86]
| |
fraaije letteren, vriendschappelijken omgang houdende met
Visscher, coster, ketel,
En brederode, met camphuizen en reael
Hoogen prijs stelde hij inzonderheid op de vriendschap van hooft, wiens eerste huwelijk met christina van erp hij in een fraai Latijnsch gedicht bezong Ga naar voetnoot2, gelijk hij ook ongemeen veel achting voor het geslacht van hooft betoonde, waartoe reeds zijn vader hem vermaand had, gelijk hij zelf getuigt Ga naar voetnoot3, en steeds met lof van hetzelve gewaagde. De geleerde plemp beöefende tevens de Latijnsche en Nederduitsche dichtkunst; zijne dichtstukken in de eerste zijn zeker bevalliger dan die in de laatste taal, gelijk zij ook talrijker zijn. Aan eene verzameling van Elegiën, en vijftien zinnebeelden, aan hooft opgedragen, en in 1616 gedrukt, gaf hij den zonderlingen naam van Vuilnis (Quisquiliae); een ander Latijnsch gedicht, Amsterodamum monogrammon genaamd, gaf hij gelijktijdig in het licht, waarin de opkomst en oude gedaante der stad aardig beschreven worden. Hij had dit gedicht welligt meer uitgebreid, bij aldien hem de toegang | |
[pagina 87]
| |
tot de stadsregisters ware vergund geweest. Twee jaren daarna gaf hij een ander dichtstuk in het licht, Mvsivs getiteld, en het leven van cornelis musius ten onderwerp hebbende, in gerijmde ongemeen vloeijende Latijnsche verzen. Al deze Latijnsche gedichten zijn in 1630 nogmaals in een' bundel herdrukt. Zijn voornaamste Nederduitsche dichtstuk is Der Herdooperen Anslach op Amsterdam, uit het Latijn van Jan van nieueveen. In 1637 gaf hij eene Orthographia Belgica in het licht, die blijken draagt van zijn' onderzoeklust en gezond oordeel. Ruim twintig jaren vóór goddaeus Ga naar voetnoot1 beproefde hij het opstellen van Nederduitsche Gedichten in de voetmaten der Ouden, en slaagde daarin veel gelukkiger dan deze; tot een bewijs daarvan, zoowel als van 's mans stevigen dichttrant, schrijven wij het volgende af: Da Pacem Domine.
Eeuich, almachtich schep-er en behoeder
Van Son en Maen en 't hel-e stergewelfsel,
Ook wat omlaech rolt der-ewers of herwers
Ende verandert.
Wie sal het moorden stut-en ende branden?
Wie sal ons oorlochs fel-e vonken uiten
Ga naar voetnoot2?
Wie sal in vriendschaps stil-e koelte binden
Onze gemoeden?
| |
[pagina 88]
| |
Wilder als beeren, dul-er als verhongerd
Wolfs gebroet sijn wy sin-eloose menschen:
'T raest al om geld, om prat-e pracht en om 's herts
Geile genuchten.
- - - - - - -
O God! ô laet dijn stem-e louter hooren:
Selve vermaen ons, set al onze seeden
Eens op een ander kam, en houd de paerden;
Voor hol-en hoed ons.
Vreede, waer legt gy ver-ewech begraven?
Vreede, gy sijt schoon, wel om an te merken:
Schuilen en past u, noch holen betaemt u
Niet te bewoonen.
Vreede, kom boven van het onder: heft dijn
Hoofd op, en sijt ons wel-ekome met God,
Met luk en met veel rek-elijk geselschap
Van min en eendracht.
Heil en haef meebrengt, en alle onbehoorlijk-
Heden houd achter, wetten en gewoonten
Sticht en hervoordert; set op hulde Vaders
Durige kransen
Ga naar voetnoot1.
Met welke ellendige kunstjes in dien tijd zelfs lieden van smaak zich vermaakten, blijkt uit Plemps nieuwejaarsgift (Strenula), waarmede hij de opdragt van zijn' Mvsivs aan nicolaas zoesius, Bisschop van 's Hertogenbosch, besluit; zie hier hetzelve: | |
[pagina 89]
| |
Gaudeamus, laet ons blye
Wesen heden, hoc in die;
Filius nam, want den sone
Des goe moeders, matris bone
Toont der aerden, monstrat terrae
Stellam suam, zynen sterre:
Manè, serò, vroeg en late,
Wilt dees loven, hunc laudate;
Mensch waerachtich, homo verè
Dominus est, is den Here,
Quo beamur, daer wy dore
Salich werden, Salvatore.
De geheele aardigheid bestaat daarin, dat men het Latijn of Nederduitsch ieder op zich zelven lezen kan, en het stukje dan toch in dezelfde maat blijft. Plemp bleef tot zijn' dood toe, die in het laatst van 1638 voorviel, een ijverig aanklever van den Roomschen godsdienst; vondel prees hem deswegens in een karakteristiek grafschrift Ga naar voetnoot1. |
|