Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 60]
| |
[Lucas Pater]Pater (Lucas) Ga naar voetnoot1 werd in 1707 te Amsterdam van burgerlijke ouders geboren en tot den koophandel opgeleid. Als dichter behoorde hij zeker wel tot de school van feitama, maar hij onderscheidde zich toch, behalve door de aldaar verkregen ‘beschaafdheid, juistheid en keurigheid, somwijlen ook door zinrijkheid en bevalligheid Ga naar voetnoot2.’ Hij was lid van het dichtgenootschap: Oefening beschaaft de Kunsten. Den Amsterdamschen schouwburg leverde hij in 1733 De Dood van Cajus Gracchus, treurspel; in 1749 het zinnespel Leeuwendaal hersteld door de vrede in 1761, Gustavus, treurspel, naar het Fransch van piron, en in 1763, bij gelegenheid van het honderd vijf en twintigste verjaargetijde van den Amsterdamschen schouwburg, een zinnebeeldig divertissement,De juichende Schouwburg genaamd. In 1774 verscheen zijne Poëzij, en na zijn' dood, die den 10 Julij 1781 in zijne geboortestad voorviel, en door een' bundel Lijkzangen in gedachtenis gehouden is, insgelijks zijne Nagelaten Poëzij, in 1784. Pater, ofschoon bloeijende in een tijdvak dat zoetvloeijendheid en netheid van taal de hoofdvereischten waren van een dichtstuk, onderscheidde zich toch voordeelig van het legio verzenmakeren zijne tijdgenooten; hij bragt ook wel de gevorderde offers des nagelbijtens aan den tijdgeest; dit ziet | |
[pagina 61]
| |
men duidelijk in sommigen zijner gedichten, maar in de meesten heerscht toch eene natuurlijke wijze van voorstelling, die zonder gezochte opsiering behaagt; zelfs het burgerlijke en gemeenzame in eenigen is natuurlijk en bevallig, zonder laf te zijn. De bij zijn leven uitgegeven verzameling behelst grootendeels gelegenheidsgedichten en vertalingen, benevens eenige bijschriften en puntdichten van de laatsten hebben wij elders eene uitkeuze gedaan Ga naar voetnoot1. Regt geestig vinden wij zijn hekeldicht De Nieuwejaarsdag Ga naar voetnoot2; hetzelve te uitvoerig zijnde om hier mede te deelen, kiezen wij een korter satyrisch stukje, getiteld: Verdienste en fortuin.
In vroeger eeuwen plag Fortuin, gelyk men zegt,
In min en vriendschap met Verdienste altoos te leeven,
Ja, zonder arg aan haar de hoogerhand te geeven,
Omdat haar ieder achtte als deugdzaam en oprecht.
Dit kon de Domheid niet verdraagen.
Zy, die steeds greetig was om schatten na te jaagen,
Moest telkens om haar onkunde achterstaan,
En zag Verdienste altoos met nydige oogen aan.
In 't eind riep ze al haar speelgenooten
Op zeekren morgen by elkaêr,
En sprak: Hoort wat ik heb besloten.
De zaak valt moeijelyk noch zwaar.
Fortuin is wuft van aart: zy wil geliefkoosd weezen.
Wanneer Verdienste iets goeds verkrygt,
| |
[pagina 62]
| |
Schryft zy 't haar' arbeid toe, en zwygt.
Zoo ras Fortuin van ons gesmeekt word en geprezen,
Verkrygen wy gewis haar gunst,
En lagchen om Verdienste en Kunst.
Straks riepen ze als om stryd: Fortuin! wees ons genegen,
Schenk ons, ô schoone! uw' dierbren zegen!
Gy zyt de rykste vrouw, die op het aardryk leeft,
Wat toch verschilt het u aan wien ge uw schatten geeft?
Fortuin zich ziende van een menigte aangebeden,
Liet zich door 't laf gevlei van Domheid overreden.
'k Zal weldoen, dacht ze, aan haar die my het meeste roemt.
't Is voor Verdienste veel als zy myn' naam slechts noemt.
De Domheid, thans verrykt, wierd trotscher dan te vooren.
Zy kleedde zich in 't goud en maakte goede cier.
Een kapsel naar den nieuwsten zwier
Verborg voor elk haare ezelsooren,
En met dien toestel scheen ze in haar' verhoogden staat
Verstandiger van brein en schooner van gelaat.
Sints heeft Fortuin wel meest een' andren weg genomen.
Verdienste word veracht, Fortuin alom gevleid;
En 't is alleen toevalligheid
Indien zy in 't vervolg elkander tegenkomen
Ga naar voetnoot1.
Zijne zangstukjes zijn los en bevallig; een paar willen wij afschrijven. Bede aan Bacchus.
Kom, Bacchus! help my in myn' druk!
Ik min, maar tot myn ongeluk.
De koelheid van myn lief baart my de wreedste plaagen.
Wreek, wreek my van Cupidoos laagen.
| |
[pagina 63]
| |
Werp aanstonds, voor Climenes oog,
In uw verrukkend vocht zyn' koker, pyl en boog;
Ja werp hem zelf daar by, om dus zyn' aart te temmen.
Wat zal 't een aartig schouwspel zyn,
Wanneer, op golfjes van den wyn,
Het dartel minnewicht zich redden moet met zwemmen
Ga naar voetnoot1!
Onvoorzichtige berisping.
Vliegje! wyk: hoe dus verblind!
Wilt ge rondom 't kaarslicht zweeven?
Zie, gy speelt slechts met uw leven.
Wyk, de vlam zal u doen sneeven...
Maar ben ik niet zelf ontzind?
Dafnes glans houd me opgetoogen:
'k Zeng me aan 't licht van haar schoone oogen,
En ik blyf haar echter by.
Vliegje! ik ben zoo dwaas als gy
Ga naar voetnoot2.
De bekende gezelschapszang: Hoe zoet is 't daar de vriendschap woont
Ga naar voetnoot3, enz.
is insgelijks van zijne hand; gelijk ook de geestige bijschriften op eenige prenten naar de schilderijen van c. troost. |