Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 5 OGI-VER
(1824)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Hermannus Gerardus Oosterdijk]Oosterdijk (Hermannus Gerardus) Ga naar voetnoot1 was de zoon van jacobus oosterdijk, Predikant te Katwijk aan den Rijn, alwaar hij geboren werd den 19 November 1731; eer hij een half jaar oud was werd zijn vader beroepen naar Utrecht, in welke stad hij dus zijne opvoeding en onderwijs in de Fransche en Latijnsche taal genoot. Den 15 Februarij 1744 verloor hij zijn' grootvader hermannus oosterdijk schacht, Hoogleeraar in de geneeskunde te Leyden, en den volgenden dag zijn' vader. Toen hij in 1746 de Latijnsche school verlaten had, begon hij zijne studiën aan de Utrechtsche akademie onder het geleide van zijnen oom joannes oosterdijk schacht, Hoogleeraar in de geneeskunde aldaar, op welke wetenschap hij zich voornamelijk toeleide, en na acht jaren aldaar doorgebragt te hebben, werd hij 26 September 1754 tot Doctor in de geneeskunde bevorderd. Het volgende jaar zettede hij zich te Amsterdam neder, om aldaar de geneeskundige practijk uit te oefenen. | |
[pagina 7]
| |
Reeds aan de Hooge school had hij smaak gekregen in de dichtkunst, en vervaardigde Latijnsche verzen; doch nu leide hij zich meer toe op de Nederduitsche poëzij; de meesten zijner gedichten zijn afzonderlijk gedrukt en aan zijne vrienden rondgedeeld. Na zijn' dood, die den 19 April 1795 voorviel, kreeg men door de op hem den 20 October daaraan volgende in het Genootschap Concordiâ et Libertate gehouden lofrede van jeronimo de bosch, kennis van het bestaan zijne eerst weinig dagen voor zijn' dood voltooide vertaling der Lierzangen van horatius, die in 1819 door den toenmaligen Haarlemschen Rector, thans Hoogleeraar, peerlkamp is in het licht gegeven. Deze arbeid is inderdaad zeer verdienstelijk en met genoegen bij het publiek ontvangen, niettegenstaande slechts weinig jaren te voren insgelijks eene keurige vertaling der Lierzangen van horatius door p. van winter was verschenen. Oosterdijk was overigens een bekwaam letterkundige en welsprekend redenaar. In 1755 was hij lid geworden van het voortreffelijk genootschap, Concordiâ et Libertate, in hetwelk hij meer dan tachtig redevoeringen uitsprak over dicht- geschied- en letterkundige onderwerpen, die wij niet weten of zij gedrukt zijn, behalve eene, gehouden bij gelegenheid der vijfentwintigste verjaring van het bestaan des evengemelden genootschaps, den 26 October 1773. Sedert 1769 was hij insgelijks lid van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leyden, gelijk ook van die tot redding der drenke- | |
[pagina 8]
| |
lingen en andere nuttige genootschappen, die in hem een' kundigen en ijverigen medearbeider hadden. Wij zijn buiten staat hier proeven van zijn dichtvermogen mede te deelen; maar zijne poëzij, ons meermaals onder het oog gekomen, was, wij onderschrijven gaarne het getuigenis van zijn' lofredenaar, ‘altoos levendig, zwierig en zoetvloeijende, verbonden aan het onderwerp, en in eigenaardige woorden en uitdrukkingen vruchtbaar Ga naar voetnoot1.’ |