Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Joannes Moons]Moons (Joannes), Kanonik der Premonstratenser orde uit de abdij van St. Michiel, te Antwerpen, en Pastoor, te Borsbeek, bloeide in de eerste helft der vorige eeuw, en schreef onderscheiden zedelijke rijmwerken, waarvan de Heer willems de titels opgeeft Ga naar voetnoot2, behelzende fabelen en zinnebeelden met Latijnsche en Nederduitsche zedespreuken. In Braband zijn deze werken eene volkslectuur; 's mans rijmtrant, hoewel eenvoudig, is niet ongeestig. Tot eene proeve deelen wij hier eene zijner fabelen mede: Den vos en de Sim.
Als den Leeuw was aengekomen,
En het ryk had ingenomen,
Niet door keus, maer door gewelt,
Heeft hy syn party gespelt.
| |
[pagina 452]
| |
Hy gaet al de beesten quellen,
En veel harde wetten stellen;
Want soo haest hy koning was,
Van de rest gaf hy den bras.
Hy doet vele beesten beven,
Want hy had een wet gegeven,
Dat uyt 't ryk sy moesten gaen,
Die geen steerten hebben aen.
Al de steertelooze dieren,
Om den boosen Leeuw te vieren,
Maken strak all' pak en sak,
En gaen wech op hun gemak.
Als Vos siet dees beefsten vlugten,
Vreest hy ook voor ongenugten,
Hierom dunkt hem ook het best,
Dat hy wechtrekt met de rest.
Als de Sim hem op siet kramen,
Vos, roept sy, gy moest u schamen,
Dat gy vreest, daer gy syt vry,
Want den schoonsten steert hebt gy.
Waerom is uw hert benepen?
Gy met ons niet syt begrepen,
Want des konings harde wet,
Is voor ons alleen geset.
Koning Leeuw mag u niet vangen,
Want gy lang uw steert laat hangen.
Waarom hebt gy ydel vrees?
Uwen steert bevryd uw vleesch.
'T is al waer, segt Vos daertegen
Maer ik heb dees vrees gekregen.
Leeuw, by 't steerteloos getal,
Als hy 't wilt, my voegen sal;
| |
[pagina 453]
| |
Want men siet dat de tyrannen
Ook de beste menschen bannen.
Als het Leeuw schiet in den kop
Van myn steert maekt hy myn strop
Ga naar voetnoot1.
|