Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Peeter Mallants]Mallants (Peeter) Ga naar voetnoot2, geboren te Antwerpen, was Karthuizer monnik in het klooster te | |
[pagina 303]
| |
Lier. Hij was dichter van het Leven, Deuchden, Mirakelen enz. van den H. bruno, in 1673 te Antwerpen gedrukt, en van de Heyrbaene des Cruyses, ald. 1693 beiden met platen. Zijn dichttrant is volkomen dien van cats, dien hij tot zijn model schijnt genomen te hebben. Soo dan, almachtigh Godt, die straelt met uw ghesichten,
En raeckt het binnenste van allen ons ghevrichten;
Aen wie dat is bekent het alderkleynste sier,
En oock staegh sorghe draegt voor 't alderkleynste dier.
Hoe veel en zynder niet al stonden van myn leven
Met haest voorbyghegaen als van den wint ghedreven?
Eylaes! myn schoonen tydt is dickmael wegh ghevlucht,
Ach, sonder eenigh nut, en sonder rechte vrucht.
Den geest is wel bereydt om hooger op te sweven,
En met een innigh hert aen Godt te moghen kleven,
Maer dit ellendigh vleesch, gheneyght tot aerdschen draf,
Dat snyt my even staegh myn beste veeren af....
Kloeck aen dan, myn ghemoet, wilt u niet meer vermaken,
Maer capt den anker af van alle 's wereldts saecken,
En spant de seylen op van uwe ziel met haest,
Terwyl Godts gratie vast een hemels koeltjen blaest
Ga naar voetnoot1.
|