Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 301]
| |
[Jetske Reinou van der Malen]Malen (Jetske Reinou van der). Twee dichters, hare tijdgenooten, noemden in een bijschrift op hare afbeelding, en te regt, zegt de Heer de vries Ga naar voetnoot1, deze juffer de ‘Vriesche sappho Ga naar voetnoot2.’ Of zij dit ‘te regt’ deden, om dat zij, even als de Lesbische, ook voor een' Frieschen phaon in hoopelooze liefde blaakte, en, ook al even als deze van de Leucadische rots, door een' sprong van een' der Friesche zeedijken daaraan met haar leven tevens een einde maakte, is ons niet gebleken; maar in hoedanigheid van dichteressen is er zoo veel overeenkomst tusschen jetske en sappho als tusschen beider namen, dat is hoegenaamd geene: heeft nu het eerste geval met jufrouw jetske geene plaats gehad (hetgeen wij hoopen, wenschen en vertrouwen), dan hebben de beide dichters in ons oog der goede, eenvoudige, zedige, vrome ziel al een zeer zonderling compliment gemaakt, door haar te vergelijken met de dartele, wellustige, dolverliefde Grieksche dichteres, wier liederen, vol hooge, krachtige geestvervoering, voor zoo ver wij uit de tot ons gekomen fragmenten kunnen oordeelen, wonderlijk afsteken bij de rijmen op josephs kuischheid en judas iscariot, runderpesten en watervloeden, bekeerde zondaars en predikanten, geestelijke meditatiën en dergelijke stoffen, die de quasi-sappho geheel in den geest van haren tijd, | |
[pagina 302]
| |
dat is vrij middelmatig en koud, bezong. De Heer de vries heeft ook waarlijk wel het beste brood van haar in het venster gelegd Ga naar voetnoot1; wij hebben onder de verzameling van hare Zede-, Mengel- en Lykdichten, in 1728 te Leeuwarden gedrukt, vruchteloos naar een paar dergelijke voorbeelden gezocht, om ze hier te plaatsen. |