Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jacob van Maerlant]Maerlant (Jacob van) Ga naar voetnoot1, een Vlaming, in 1235, doch onzeker waar, geboren, was | |
[pagina 288]
| |
Schrijver of Griffier der stad Damme, in Vlaanderen, alwaar hij overleed in 1300. Zijne begraafplaats, in de parochiekerk aldaar, wordt aangeduid door het volgende Latijnsche grafschrift:
Hic recubat jacobus van meerlant ingeniosus
Trans hominem gnarus astu, Rhetorque disertus:
Quem laus dictandi et juris proverbia fandi
Transalpinavit, famaque perenne beavit.
Huic miserere, Deus, cui sextus jubilaeus
Post summum nomen muneri, proh! abstulit omen.
Hij was onder zijne tijdgenooten in groote achting als een man van ongemeene geleerdheid, voortreffelijk redenaar en goed historieschrijver, voorts een vriend van de waarheid en vijand van de leugen. Hij wordt aangemerkt als de vader van de Nederduitsche dichtkunst, zelfs reeds in zijn' tijd werd hij als zoodanig beschouwd en van zijne waarheidsliefde getuigd in zeker oud handschrift, in 1732 nog berustende bij i. le long Ga naar voetnoot1.
Jacob van Merlant, die vader
Es der Dietscher dichteren algader,
Sceltse sere, die logeneren,
Die valsche materien viseren,
Die si subtilyc connen cleden,
Ende met sconen woorden leden.
- - - -
Noit men en ondervant
Dat iacob van merlant
| |
[pagina 289]
| |
Logene dichte oft voortbrochte,
Hoe naeuwe ment ondersochte,
Want siin leuen was eersaem,
Als eenen dichtere betaem.
Men heeft ook hem ter eere op het stadhuis te Damme een gedenkteeken opgerigt, het welk, volgens een getuigschrift van den bouwmeester der stads werken aldaar, den 30 Mei 1725 nog in wezen was Ga naar voetnoot1. Maerlant behoorde niet tot den geestelijken stand: het was dus reeds een wonder dat hij schrijven kon; ja zelfs was hij een man, ‘wiens handen den beyde even dapper in 't schryven waren’, zegt le long Ga naar voetnoot2. Een geleerde onder de zoogenaamde leken was inderdaad in dien tijd een vreemd verschijnsel, daar dezen, zegt de Heer de vries Ga naar voetnoot3 met zekeren schrijver, ‘in die eeuw gerekend werden tot de geleerden te staan als de beesten tot de menschen.’ Vele handschriften van maerlants rijmwerken zijn tot ons gekomen. Hij behandelt in dezelven godsdienstige, historische, natuur- en zedekundige onderwerpen; sommigen zijn vertaald, gelijk zijn Rijmbijbel, die eene vertaling is der Biblia Scholastica van petrus comestor, die hij voltooide in 1270. Le Long bezat twee handschriften van dezen Rymbybel, waarvan hij zoowel als van nog | |
[pagina 290]
| |
andere handschriften, de beschrijving en inhoud op geeft Ga naar voetnoot1. De rijmtrant is eenvoudig; de regels houden doorgaans van acht tot twee lettergrepen, zonder eenige cadans of maat. Het Oude Testament begint met deze invocatie:
Vader, soen, hilich ghiest,
Enich Godt sonder beghin,
Ghif mi hulpe, ende volliest
Ga naar voetnoot2,
Ende gracye in mine sin
Ga naar voetnoot3.
Maerlants voornaamste werk is de Spiegel Historiael, eene berijmde vertaling van het Latijnsche Speculum historiale Ga naar voetnoot4 van zekeren vicentius | |
[pagina 291]
| |
bellovicensis, een Dominikaner monnik te Beauvais, in Frankrijk, die dit werk opstelde op bevel en kosten van lodewijk IX, Koning van Frankrijk. Hetzelve behelst eene algemeene geschiedenis, van de schepping der wereld tot op het jaar 1244. Maerlant vertaalde dit werk op bevel van floris V, Graaf van Holland, daarmede beginnende in 1283; waarschijnlijk heeft hij hetzelve voltooid vóór 1296, in welk jaar floris, aan wien hij zijn' arbeid opdroeg, vermoord werd. Eene prozavertaling van het werk van vincentius verscheen in 1515 te Antwerpen bij claes de graue in het licht Ga naar voetnoot1, in de Prologhe van het welk melding gemaakt wordt van eene vroegere vertaling in rime: men wist dus dat deze rijmvertaling in handschrift bestond, het welk te Gend ondekt en door den kundigen j.a. clignett aangekocht zijnde, door denzelven gemeenschappelijk met j. steenwinkel door den druk gemeen gemaakt werd, zijnde de eerste Paertie in twee deelen 1784-1785 te Leyden uitgegeven. Het duurde echter tot in 1812 eer het derde deel, behelzende de drie eerste boeken der derde Paertie Ga naar voetnoot2, door de tweede klasse van het Koninglijk Instituut werd in het licht gegeven, zoodat dit werk op dit oogenblik nog niet volledig het licht ziet. Het is meer dan waarschijnlijk dat de Spiegel Historiael, van lodewijk | |
[pagina 292]
| |
van velthem een vervolg op hetzelve is, als beginnende juist omtrent den tijd waar maerlant eindigt, en noemende hij zijn werk die vifte paertie, welke hij tot het jaar 1316 brengt Ga naar voetnoot1. Het was insgelijks het oogmerk der uitgeveren om ook van velthems werk eene verbeterde uitgave, als aanhangsel op dat van maerlant, te bezorgen; aangezien die van Le Long, als zeer gebrekkelijk en mishandeld, van weinig dienst voor de Nederduitsche letteren is. Dit werk van maerlant levert zeker geene aangename gezette lectuur op, ook heeft de inhoud, als vertaling eener Latijnsche compilatie van andere schrijvers, voor de geschiedenis weinig, en als voortbrengsel van kunst geheel geene waarde; maar ‘als gedenkstuk onzer oude Nederlandsche spraak is het eene onschatbare nalatenschap uit de vroegere eeuwen - en een werk van den voortreffelijken en innemenden schrijver, dien wij als den vader onzer letteren, als de oudste bron onzer taalkennis, nooit genoeg waarderen kunnen Ga naar voetnoot2.’ Ongemeen belangrijk is ook de uitmuntende voorrede, door de kundige uitgevers voor het eerste deel geplaatst, waaruit wij de overige werken van maerlant nader leeren kennen, en daaronder het oudste werk, dat in onze taal over de natuurlijke historie geschreven is, namelijk Der Natueren | |
[pagina 293]
| |
Bloeme of Bestiaris, zijnde eene vertaling van het Liber rerum van een' Keulschen geestelijken, naderhand Bisschop van Straatsburg, albrecht, die om zijne bedrevenheid in de natuurkunde, even als roger bacon in Engeland, voor een' halven toovenaar gehouden werd. Maerlant, vervaardigde dit werk voor zekeren niclais van cats. Hetzelve handelt in dertien boeken over allerlei voorwerpen uit de drie rijken der natuur, en behelst zeker veel beuzelachtige, maar ook toch voor dien tijd verscheiden leerzame zaken Ga naar voetnoot1. | |
[pagina 294]
| |
Op de boekerij der Leydsche hoogeschool berust een afschrift van het Leven van den h. franciscus, mede door maerlant uit het Latijn van bonaventura vertaald, - dor der ghene bede
Die hem tutrecht in de stede
daartoe
Harde vriendelike baden
Ga naar voetnoot1.
Maerlant maakt zelf melding van eenige bloemen of spreuken van aristoteles, door hem
Uten Latine in Dietsche brocht
Ga naar voetnoot2,
en genoemd Heymelycheit der Heymelycheit. Hetzelve behelst, volgens de voorafspraak,
Hoe aristotiles ende gheen ander
Sinen ionghere alexander
Leerde die werelt berechten.
Dit handschrift, weleer bezeten door le long, werd vervolgens bewaard in de boekerij van het Leydsche dichtgenootschap Ga naar voetnoot3. Het schijnt dat maerlant eenigen dezer spreuken in zijn' Spiegel heeft ingevlochten, althans het 46 en 47 hoofdstuk van het derde boek der eerste Paertie behelzen zoodanige kernspreuken van aristoteles, inderdaad vrij duidelijk en vloeijend voorgedragen, bij voorbeeld: | |
[pagina 295]
| |
Dat betaemt den goeden man,
Dat hi gheen onrecht doen en kan,
Noch gedoghen in sinen moet,
Dat men hem groot onrecht doet
Ga naar voetnoot1.
Van zijne vertaling uit het Walsch van den Trojaanschen Oorlog, van welke hij insgelijks melding maakt in zijn' Spiegel Ga naar voetnoot2 hebben de kundige uitgevers geen afschrift kunnen ontdekken. Welligt is het de Destructie van Troyen, gheprint bi gheraert leeuw, 1479 Ga naar voetnoot3. Wijders bevinden zich op de boekerij der Leydsche hoogeschole nog verscheiden kleinere dichtwerken van maerlant, namelijk: het Miracle van Onzer Vrouwe Ga naar voetnoot4, Zamenspraak tusschen jacob en martyn, weleer bezeten door le long Ga naar voetnoot5; dit stuk wordt van deskundigen voor het beste gehouden van al wat maerlant geschreven heeft; ook is hetzelve oorspronglijk, en zijn geest neemt in hetzelve eene vrij hoogere vlugt. Hetzelve is in 1496 te Antwerpen bij henrik den lettersnider gedrukt, onder den titel van Wapene Martyn. Een zeer fraai afschrift bevond zich in de keurige boekverzameling van wijlen den geleerden hultman, die hetzelve uit de bibliotheek van m. de röver | |
[pagina 296]
| |
had aangekocht Ga naar voetnoot1. Het is inderdaad jammer dat de Heer van wyn, die dit en eenige andere gedichten van maerlant op de akademische boekerij te Leyden heeft afgeschreven, zijn voornemen niet ten uitvoer gebragt heeft, van namelijk deze stukken met korte ophelderingen in het licht te geven Ga naar voetnoot2; de beschrijving, die hij van dit gedicht levert, en de proeven, die hij daaruit mededeelt Ga naar voetnoot3, zijn regt geschikt om de nieuwsgierigheid naar den geheelen inhoud op te wekken. Eéne ten minsten willen wij hier ook eene plaats geven. Men moet zich inderdaad verwonderen over de heldere denkbeelden, die hij in dien stikdonkeren tijd koesterde, toen adeldom, leenstelsel en lijfeigenschap met domheid, dweepzucht en bijgeloof ten troon zaten:
Nu es deen edel, dander vri
Ga naar voetnoot4
Die derde eyghinman
Ga naar voetnoot5 daerbi.
Van waen
Ga naar voetnoot6 quam deze name?
Nu seyt men tot den dorper
Ga naar voetnoot7: si
Ganc weg, God oneere di!
Du biste der werelt scame.
| |
[pagina 297]
| |
Die edel heuet alt ghecri
Ga naar voetnoot1;
Men seyt willecome ghi!
Dat doet dat ic vergrame,
Want het dunct mi ontame
Ga naar voetnoot2.
- - - - -
Mi en roect niet wien droech of wan
Ga naar voetnoot3
Daer trouwe ende doghet es an
Ende reyne es van seden,
Wt wat lande dat hi ran
Ga naar voetnoot4
Die ic den name gan
Ga naar voetnoot5.
Al vercoft men sulcken man,
Nyemen
Ga naar voetnoot6 hem
gerouen
Ga naar voetnoot7 en can
Siinre doghetachticheden
Ga naar voetnoot8.
Op dit stuk volgt nog een ander, de Verkeerde Martyn genaamd. De geächte uitgevers van zijn' Spiegel zijn van oordeel dat de dichter in beide deze werken ‘het oog heeft op zijne eigen omstandigheden, waarin hij zich door den haat en | |
[pagina 298]
| |
vervolging, veroorzaakt, om reden dat hij de waarheid te veel gesproken had, bevond Ga naar voetnoot1.’ Het beuzelachtig Boexken van den Houte of de drie Gaerden verdient naauwelijks der vermelding, en echter is hetzelve drie malen gedrukt, te weten, eerst omstreeks 1480, vervolgens in 1546 en eindelijk in 1550, telkens te Antwerpen. Hetzelve is geheel in den mirakel- en legendegeest van dien tijd opgesteld; uit drie paradijszaadjes schoten drie rijsjes (gaarden) op, die, tot een' boom zamengegroeid, naderhand het hout van het H. Kruis verschaft hebben; dit is de hoofdzakelijke inhoud van dit werkje, dat de naderhand zoo helderdenkende maerlant misschien in zijne jeugd schreef. De overige kleinere dichtwerken van maerlant voeren tot opschriften: Disputatie van onzer Vrouwe en van den H. Cruce; Van den V Bloeme; Van Ons Heeren wonden; Van den seuen Ghetiden; Die Clausule van der Bible; Van der Drieuoudicheide; Van den lande van ouer zee Ga naar voetnoot2: dit gedicht schijnt gemaakt omstreeks 1291; en behelst eene aanmoe- | |
[pagina 299]
| |
diging tot deelneming in de kruistogten naar het heilige land; voorts: Sinte Anselmus, dat is onzer Vrouwe claghe; Van den Clusenare en Van ons Heeren Kynscheide (kindsheid). Verscheiden letterkundigen, en zelfs de schrandere uitgevers van den Spiegel Ga naar voetnoot1, hadden maerlant lang gehouden voor den schrijver van Die Dietsche Doctrinael; wij hebben echter joannes dekens, Priester en Secretaris van Antwerpen, als den schrijver doen kennen Ga naar voetnoot2; sedert hebben wij kennis bekomen, dat dit dichtwerk in 1589 te Delft gedrukt is. Maerlant was een tijdgenoot van den Italiaanschen dichter dante, doch wij willen hem zoo min met dezen vergelijken als met de Provençaalsche Troubadours of Zwabische Minnezangers, en stemmen ten vollen in met de oordeelvelling des Heeren van kampen Ga naar voetnoot3, over zijne dichterlijke bekwaamheden, die gewisselijk veel minder zijn dan die des onbekenden vervaardigers van het uitmuntend schoone Nibelungen lied Ga naar voetnoot4, dat ook tot zijn tijdvak behoort; maar ondanks al het gebrekkelijke, dat men in de schriften van den werkzamen maerlant aantreft, moet | |
[pagina 300]
| |
men toch 's mans opgeklaarden geest bewonderen, in een' tijd, dat rondom hem heen een stikdonkere nacht over alle wetenschappen was uitgespreid. Maar ‘hy drong het eerst doór den nacht der onkunde, maekte de weétenschappen volkmaetig en plantte die met zyne rymen den verstanden in. Begaeft met uytsteékende vermogens, sloeg hy de handen aen het werk der volksbeschaeving en poogde steeds met onvermoeyden iver, zynen verworpenen medemensch op te helpen en te verlichten Ga naar voetnoot1. |
|