Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Hendrik Lussing, Matthijsz.]Gezondere en redelijker begrippen [dan bij voorgaande, Joannes Luiken] heerschen in de godsdienstige dichtstukken van Lussing (Hendrik), Matthijsz., overleden te Amsterdam, den 13 Mei 1784. Zeer veel bragt deze bekwame en verdienstelijke man toe ter verbetering van het huisselijk godsdienstig gezang, door de uitgave, eerst in 1774 van eenige Gezangen, ten gebruike op de feestdagen, en vervolgens van zijne Evangelische Gezangen, in drie stukjes, 1779-1783 met keurige muzijk van Joseph Schmitt. Deze inderdaad schoone en toch eenvoudige, maar misschien even daarom schoone gezangen werden bij de godsdienstige zangers met genoegen ontvangen, hoewel er dien tijd nog aan geene kerkelijke invoering van dergelijke gezangen te denken was Ga naar voetnoot1. In 1778 behaalde de godsdienstige lussing bij | |
[pagina 260]
| |
het Leydsche dichtgenootschap den zilveren eerpenning met zijn dichtstuk, waarin hij de opgegeven prijsstoffe, De Voortreffelijkheid van den Christelijken Godsdienst Ga naar voetnoot1, op eene waardige wijze bezongen had; en in 1780 den tweeden zilveren eerpenning met zijn dichtstuk, de prijsstoffe: Gods wijsheid in zijne werken Ga naar voetnoot2 ten onderwerp hebbende. Hij heeft in dit laatste dichtstuk de schoone stof meer wijsgeerig en didactisch dan wel op eene verheven lyrische wijze behandeld, waartoe dit onderwerp zoo uitnemend geschikt, maar ook dan welligt boven het bereik van lussings dichtvermogen was. Ondertusschen ademt in dit dichtstuk toch een Godverheerlijkende, opmerkzame geest, die der aandacht veel leerzaams ter beschouwing en overweging aanbiedt, en dus de lezing zoo nuttig als aangenaam maakt. Lussing beschouwt Gods wijsheid zeker niet met het oog van een' newton, derham of nieuwentyt, in zonnestelsels en ontzettende natuurkrachten, maar meestal (en dit heeft ook zijne verdienste) in de minste, doorgaans onachtzaam voorbijgeziene voorwerpen, en leverde dus met zijn dichtstuk, misschien zonder het te weten of te willen, eene belangrijke bijdrage tot de volksphilosophie, die na hem in Duitschland en vervolgens bij onze vaderlandsche maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen een voorwerp van ernstige | |
[pagina 261]
| |
aanbeveling ter practische beöefening geworden is. Iedereen immers kon opmerken, en door hoe weinigen wordt opgemerkt, hetgeen lussing opmerkte, bij voorbeeld, in coupletten als deze! Maar welk een wonder! in een' zelfden grond en lucht,
Waar haar dezelfde sappen voeden,
Bewaterd van dezelfde vloeden,
Zoo veel verscheidenheid van vrucht!
't Geen schaadlijk, doodlijk zelfs, kan wezen,
En 't geen de ziekten kan genezen,
Het zuurste zuur en zoetste zoet
Zie 'k, uit een' zelfden grond, de planten naar zich trekken,
Wie, wie zal dit geheim ontdekken,
Dat ons met reên verbazen moet
Ga naar voetnoot1!
Ja, gewisselijk verbazen, godvruchtige dichter! en vooral hem, die, zoo min als waarschijnlijk gij zelf, het verschil der, in uw oog dezelfde, bestanddeelen van lucht, aarde en water kent; maar ons verbaast nog meer de eigenaardige werking dier verschillende bestanddeelen op de verschillende eigenschappen der planten, en hier is het, dat wij voor de wijsheid Gods - verstommen en aanbidden. 't Is wijs wat de Almagt wrocht, hoe min 't ons oog bekoort.
Hiervan, dit zien wij, was lussing doordrongen, hoezeer hij slechts volgens kerkregelen in God geloofde; tot een staal van die wijsheid voert hij weder een mingeächt voorwerp aan, de grootere nuttigheid namelijk van het ijzer in vergelijking met andere metalen: | |
[pagina 262]
| |
Het ijzer, hoe gering dit op zich zelf ook zij,
Zal hier mij ten getuige strekken...!
Is 't nut, dat we uit al de andren trekken,
Hoe hoog geschat in hun waardij,
Hoe hoog ze ook 't menschdom zijn tot zegen,
Bij 't nut van 't ijzer op te wegen?
Wat wordt door 't ijzer niet bereid!...
Ontbeer het, en zal 't land het noodig voedsel geven?
't Is onontbeerlijk in dit leven,
Het toont ons Gods alwijs beleid
Ga naar voetnoot1.
Nog eens, lussings dichtstuk is, in ons oog, een waar compendium van volksphilosophie, dat men in onzen tijd - herdrukken moest. |
|