Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 4 JAC-NYV
(1823)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 200]
| |
sterdam gedrukt, behelst verscheiden opwekkelijke en gemoedelijke liederen, die met eene beminnelijke eenvoudigheid tot het hart spreken, of hetzelve door de beschouwing der natuurwonderen tot God-verheerlijking aansporen. De geest van den braven camphuysen is in sommigen niet te miskennen. Een enkel van deze gezangen is hier de plaats niet onwaardig; wij kiezen daartoe dat met het opschrift De dageraad.
ô Lieffelyke dageraad!
Wie kan uw schoonheid melden?
Hoe blinkt ge in 't purpre praalgewaad,
Langs akkers, hoven, velden!
Uw aangename roozegloed
Verkwikt, vervrolykt ons gemoed,
Door levendgoude stralen.
De zilvren daauw, op 't veld verspreid,
Geeft nieuwen glans en heerlykheid
Aan akkers, bergen, dalen.
Het pluimgedierte, bly ontwaakt,
Laat ons zyn orgels hooren,
Verkondigt dat de dag genaakt,
Verheugt en streel onze ooren.
De zon vertoont haar schittrend licht,
Waarvoor het starrenschynsel zwigt,
Verryst met snelle schreden.
De nyvre landman, uitgerust,
Begeeft zich weêr, met nieuwen lust,
Tot zyne bezigheden.
| |
[pagina 201]
| |
Maar worden wy hierdoor gestreeld
Voor de uiterlyke zinnen;
Het brenge ons, als een zinnebeeld,
Ook 't groote heil te binnen,
Dat God zyn licht alom verspreidt,
De zonne der geregtigheid
Ons lieflyk doet beschynen,
Waardoor de zieleduisternis
Tot onze vreugd verdwenen is,
En verder zal verdwynen.
Het eerste scheemrend morgenlicht
Verbeeldt ons 't langzaam nadren
Der heilëeuw, die allengs 't gezigt
Verkwikte van de vadren;
Der heilëeuw, die in vollen glans
Verschenen is aan 's hemels trans,
Toen Jezus daalde op aarde;
Toen Hy, zo lang beloofd, verwacht,
Zich aan het menschelyk geslacht
Als Heiland openbaarde.
Verheugt ons 't lieve morgenrood
Door zyne purpre stralen;
Gods Zoon, gedaald uit 's Vaders schoot,
Schiet heugelyker stralen;
Verkwikt, vervrolykt ons gemoed,
Door 't purper van zyn dierbaar bloed,
Gevloeid uit zyne wonden;
Verlicht ons harte, meer en meer;
Behoed ons, door zyn hemelleer,
Voor dwalingen en zonden.
| |
[pagina 202]
| |
Roept de aangename morgenstond
Elk tot zyn bezigheden;
Het leere ons, op dien zelfden grond,
Ook onzen tyd besteden,
Den tyd, den dag der zaligheid!
Men toon' zich dan met lust bereid
Gods naam ten roem te leven:
Zo zal ons Gods geliefde Zoon
Ook 't lang beloofd genadeloon,
De kroon der eere geven.
Dus zullen wy (ô vreugdestof!
ô Grond van ons vertrouwen!)
Verheerlykt in Gods gloriehof,
Zyn aanschyn zelf aanschouwen.
ô Zalige, ô gewenschte staat!
ô Endelooze dageraad,
Zo lieflyk in 't verwachten!
Wie, wie zou niet met ernst en vlyt,
Eer 't vlugtig leven heeneglydt,
Naar uw genieting trachten
Ga naar voetnoot1?
|
|