Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 3 HAE-IPE
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Daniel Havart]Havart (Daniel), Amsterdammer, vervaardigde op de kust van Coromandel eene vertaling in verzen der Treurdichten van ovidius, die hij, in het vaderland terug gekeerd, te Utrechtin 1692 heeft in het licht gegeven, onder den titel van p. ovidii nasonis Tristium Lib. V. dat is De vyf boeken der Treurgezangen, enz. Het werkje is | |
[pagina 102]
| |
een pendant der vertaling van naso's Heldinnenbrieven van jonas cabeljau, getiteld: Treurbrieven der blakende Vorstinnen, en de behandeling niet veel beter Ga naar voetnoot1. De vertaler drukt zich daaromtrent nog al vrij zedig uit: Dus hebbe ik eyndelijk dien digter,
Dien treurder om sijn ballingschap,
In 't nederduytse kleed gesteken,
En doe hem suyver Hollants spreken;
Maar niet op soo volmaakten trap,
Als 't Naso in 't Latijn voor desen
Geschreven heeft, dat kan niet wesen -
Och! waarom niet? ovidius is geheel niet moeilijk te vertalen, als hij maar den regten dichterlijke vertaler aantreft. Maar, zegt hij verder, Maar mits in de Indiaansche streeken
Het werk niet wel was nagekeken
En los daarover heen gedraaft,
Door velerhande besigheden,
So hebbe ik hier, niet lang geleden,
Gesoetvijld en wat net geschaaft,
De rijmen op haar maat en voeten
Gebracht, so als se wesen moeten.
- - - - - -
Wijders heeft hij het werk van vooren
Tot acht°ren toe, van blad tot blad,
| |
[pagina 103]
| |
Nauwkeurig, duydlijk naargekeken,
En so gesuyverd van gebreken,
Ja eyndlijk, om te maken glad
De fijnschaaf over laten rollen
Ga naar voetnoot1.
De ‘zoetvijl’ en de ‘fijnschaaf’ hebben ondertusschen hier het werk van eene foute dichterlijke vertaalpen niet kunnen verrigten, en daaraan heeft het den vertaler van het begin af aan ontbroken. Dit stuk gereedschap is oneindig beter bij het overbrengen van ovidius dan een paar dozijnen vijlen en schaven. |