Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 436]
| |
[Willem de Groot]Groot (Willem de) Ga naar voetnoot1 was een jonger broeder van hugo, en oom van den voorgaanden, geboren den 10 Februarij 1597, en mede geen onvermaard regtsgeleerde en verdienstelijk dichter. Zijne gedichten zijn eenvoudig, hartelijk en godsdienstig, doch minder krachtig dan die van zijn' broeder en neef; een groot gedeelte, meest tot familieaangelegenheden betrekkelijk, vindt men in de straks genoemde Overgebleven Rymstukken. Hij stierf den 12 Maart 1662, juist anderhalf jaren na den Raadpensionaris jacob cats, op wiens overlijden hijzijn zwanenzang, Doodkrans getiteld, uitboezemde, dien wij als eene proeve van den dichttrant des braven mans hier afschrijven: Het gras is nu tot hooy, men houd al op met maaijen,
De zeyse heeft gedaan, men ziet die niet meer zwaaijen:
Maar wat ophouden mag, het zy in 't kort of lang,
De zeyse van de doot gaat altijd haren gang?
Dees' zwiert nog over al, vernielt de kleyn' en grooten,
Zo in de lage hutt' als hoog verheve sloten,
Ze spaart noch jong noch oud'; die heeft ons nu berooft
Van den vermaarden Cats, zijn wijs grijs-harig hoofd.
't Is waar hy heeft bereykt zeer hooge levensjaren;
Maar 't missen van het licht kan niet als ons bezwaren;
En, of al schoon de zon op 't langste heeft gestraalt,
't Is doorgaans nog te vroeg, wanneerze nederdaalt:
Hy is het, welk' wel eer de hoogte moeste peylen,
Daar 't schip des Vaderlands zou veyliglijk op zeylen;
| |
[pagina 437]
| |
De gissinge ging vast, dien hy maakte op het glas;
Zijn wijsheyd was de naald' van het geheel compas:
Hy 't alles meten moest, en alles moest aftellen,
Hy moest den wind naa zien, hy moest de streken stellen,
Waar op men aangaan zou by dag zo als by nacht,
Tot dat hy 't groote schip in d' haven had gebragt:
Terwijl hy met verstand dus woelded' in 't regieren,
Om door de baren heen voorsigtig 't schip te stieren,
Zo dagt hy staag op 't eynd', hoe dat nu, zijnde oud,
Mogt konnen leven stil, en schuylen onder 't hout:
Hy kiesd' hier toe een plaats in 't midden van de duynen,
Die hem de rijke zee vertoonden van haar kruynen,
Hy vond al daar geen groent', noch webegraafde kley,
Maar wel het dorre zand, met vele schrale hey:
Hy heeft 'er eenen strijd met de natuur begonnen,
Dien hy door zijn vernuft en arbeyd heeft gewonnen,
Wanneer hy 't gulle zand heeft op een hoop gekroo'n
Tot wallen ende een berg, en die bezet met zoo'n:
Hy plantede hier in veel kruyden ende bloemen,
En vrugten velerley, hoe dat men z' ook wil noemen,
Daar 's alle zoort by naa van boomen ingeraakt,
Dus is zijn duynkant toteen lusthof toegemaakt:
Hier ging hy onder 't loof der groene telgen wand'len,
En met een vriend of twee van deugd en wijsheyd hand'len,
Of zat by 't water neer, of in een and'ren hoek,
Doorblad'ren tot vermaak of oeffening een boek;
Hoewel hy meesten tijd zig bezig hield met dichten,
Waar in niet wyken hoeft de heerlijkste lichten:
Blijft ook in Holland niet, maar vliegt tot aan het end',
Waar ooit ons' moeder-taal in Neerland was bekent.
Hy werd wel in ons land, maar buyten meer geprezen,
By and'ren meest geagt, werd hy ook meest gelezen;
| |
[pagina 438]
| |
Dit land is veel te kleyn, dan dat het hem besluyt,
Zijn eerlof is zo groot, dat berst ter zijden uyt.
Die door 's lands palen brak, zal door den tijd wel breken;
Zelfs na veel honderd jaar zal hy nogkragtig spreken,
Zijn boeken sterven nooit, zijn Trouwring zal bestaan,
Tot dat het nodig werk van trouwen zal vergaan.
Maar laas! wat helpt onsdit? wat kan het ergens baten?
Hy 's van ons weggerukt, we zijn van hem verlaten.
Wat zullen wy nu doen? ons tranen laten gaan?
't Hayr trekken uyt het hoofd? de borst met handen slaan?
Neen, vrienden, neen; geen droefheyd zelfs moet by ons
blijven:
Zo nog geluyt kon slaan, hy zoud deswege kijven:
Hy is van pijn verlost, heeft quaden overstree'n,
Hy is na vrijheyds-stad gevlogen van benee'n:
Hy is ons voorgegaan; we moeten ook zo treden,
Wel lettend op 't geen deed', en luyst'rend na zijn reden:
Zijn rym-werk ons vermaak'; zijn Zorg-vliet zorgen weer',
Zijn voorbeeld leven, en zijn dootkist sterven leer'
Ga naar voetnoot1.
|