Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Izaak Jan Alexander Gogel]Gogel (Izaak Jan Alexander) Ga naar voetnoot3 werd geboren te Vucht, in de Meijerij van 's Hertogenbosch, den 10 December 1765. Zijn vader was een Duitscher en officier, in dienst dezer landen, en zijne moeder eene zuster van den op den 4 Februarij 1781 bij St. Eustatius gesneuvelden Schout-bij-Nacht willem crul. Hij werd opgeleid tot den koophandel, en na eenige jaren op het kantoor van | |
[pagina 396]
| |
goddert cappel en zonen te Amsterdam doorgebragt te hebben, vestigde hij zich aldaar in 1791. Rijkelijk had hij zijn deel in de groote gebeurtenissen van 1795. Reeds een jaar te voren begon hijzijne staatkundige loopbaan met eene zending van wege de Hollandsche gemeenebestgezinden bij de vertegenwoordigers van het Fransche volk. Na de omwenteling bekleedde hij verscheiden regeringsposten, werd medeoprigter en commissaris der nationale beleenbank, vervolgens in 1798 Agent van finantiën, en bekleedde dien post tot in 1801. In 1805 werd hij door den Raadpensionaris schimmelpenninck andermaal tot dien post geroepen, ontwierp met veel kunde en schranderheid een plan van algemeene belastingen, hetwelk hij, na vele hinderpalen te boven gekomen te zijn, met den aanvang van 1806 in werking bragt, en geheel alleen belast werd met het beheer van 's lands finantiën. Lodewijk napoleon, Koning van Holland Ga naar voetnoot1 geworden zijnde, bevestigde hem in zijn' post, voor | |
[pagina 397]
| |
welken hij in 1809 bedankte; doch bij de vereeniging niet alleen van die Nederlandsche provincie, van welken lodewijk den koningstitel droeg, maar ook der zes overigen met het Fransche Keizerrijk, in 1810, werd gogel door napoleon naar Parijs ontboden, tot verscheiden finantiële posten en tot voorzitter van het Syndicaat benoemd. In al deze posten diende hij zijn vaderland getrouw, tot de omwenteling van 1813, waarbij het deszelfs onafhanglijkheid wederbekwam. Hij, zich door zijn eed aan het Fransch gouvernement verbonden achtende, zoo lang hij door hetzelve daarvan niet was ontslagen, verliet Amsterdam, op denzelfden dag dat de Kozakken Muiden binnentrokken, begaf zich naar Parijs, nam zitting in den Staatsraad, en volgde het gouvernement naar Fontainebleau.In 1814 keerde hij naar Holland te rug, en begaf zich als een ambteloos en stil burger op het land ter woon bij Overveen, in den omtrek van Haarlem, waar hij eene blaauwselfabriek overgenomen en deze met de bereiding van Friesch groen uitgebreid hebbende, zijne overige dagen in rust hoopte te slijten. In januarij 1821 verhief Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden hem tot Staatsraad in buitengewonen dienst en tot Commandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, voor welk blijk van achting hij zeer gevoelig was Ga naar voetnoot1; te meer, daar het Zijner | |
[pagina 398]
| |
Majesteit niet onbekend was welke beginsels gogel aankleefde ten opzigte van hoogstdeszelfs huis; maar ook edelmoediglijk 's mans trouw, eerlijkheid, vaderlandsliefde en meer dan gemeene kunde erkende en wist te waarderen, zoo wel als zijne bereidwilligheid om daarmede zijn vaderland en den Koning nuttig te zijn. Dan, kort daarna stelde het verlies van gezondheid en ligchaamsklachten hem daartoe buiten staat; doch dit belette geenszins zijne belangstelling en deelneming in de welvaart van zijn vaderland en deszelfs finantiële belangen, waarover hij zich, reeds bedlegerig, nog gaarne en met geestdriftmet zijne vrienden onderhield. Eindelijk bezweek hij, na twintig weken lijdens, op den 13 Junij 1821 Ga naar voetnoot1, en werd begravente Hillegom. Gogel was gedurende zijne beste levensjaren overladen met staatkundige bezigheden, dikwijls in zeer hagchelijke oogenblikken, dat de staatsman, die | |
[pagina 399]
| |
niet verkiest te zeilen op het kompas van volksgunst en volkswoede, en enkel zijne overtuiging als loots aan boord der staatshulk heeft, het grootst gevaar loopt van op de klip der miskenning te stranden. Desniettegenstaande vond hij gelegenheid ter beöefening der fraaije letteren en der dichtkunst, in welke hij ongetwijfeld vele vorderingen zou gemaakt hebben, had hij zijne staatkundige loopbaan in rustiger tijden betreden. Wij hebben in het gezellig verkeer onderscheiden geestige dichtstukjes van hem gezien, die zoo wel zijn hart als zijn' smaak eer aandeden. Den Amsterdamschen schouwburg leverde hij in 1796 eene dichtmatige, vertaling van het Hoogduitsche zangspel De Apothecar en de Doctor, en het is niet onmogelijk dat er eene verzameling van zijne nagelaten dichtstukken in het licht verschijne; ten minsten de weinigen, die wijvan hem kennen, en geene vrijheid hebben om hier mede te deelen, noopten ons om ook hier zijne nagedachtenis als dichter der vergetelheid te onttrekken. |
|