Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
[Heiman Dullaert]Dullaert (Heiman) Ga naar voetnoot1 waarschijnlijk een bloedverwant maar zeer zeker een veel kiescher, bekwamer en verdienstelijker dichter dan de voorgaande, wiens vertaling van tasso hij met een lofdicht vereerde Ga naar voetnoot2, werd geboren te Rotterdam, den 6 Februarij 1636. Zijne ouders waren kornelis michielsz. dullaert, korenhandelaar, en sofia melisdyk, deftige en vermogende lieden, die het hem aan geene goede opvoeding lieten ontbreken; daar zij in hem een vlug verstand en grooten lust tot de schilderkunst bespeurden, zonden zij hem naar Amsterdam, waar hij de onderrigting in deze kunst genoot van den beroemden rembrand van rhyn, in welke hij zulke vorderingen maakte, dat eene door hem vervaardigde copij van een van rembrands stukken, zijnde een geharnaste Mars, te Amsterdam, voor het werk van rembrand zelven werd verkocht. Met de beöefening der schilderkunst paarde hij even gelukkig die der muzijk en poëzij, verdeelende zijn' tijd, uithoofde van zijn zwak ligchaamsgestel, tusschen de beöefening der letteren en fraaije kunsten, leidende een stil en ingetogen leven, van elk geächt en bemind, zoo zelfs, dat hij in 1672 benoemd werd tot Raad in de Vroedschap zijner geboortestad, in welken een zijner voorzaten, abraham | |
[pagina 224]
| |
dullaert, in 1628 Hoofdofficier was geweest; doch hij wees deze benoeming van de hand. Hij telde joachim oudaen en de broeders françois en samuel van hoogstraten onder zijne gemeenzame vrienden, inzonderheid waardeerde hij den laatsten, die gelijktijdig met hem de schilderkunst bij rembrand had geleerd. Met het vorderen zijner jaren nam zijne zwakheid dermate toe, dat hij een' tegenzin kreeg in het schilderen, dichten, zingen en spelen, den gezelligen omgang, ja bijkans in eten en drinken, waarin hij ongemeen sober was. Hij verzwakte zoodanig, dat hem het spreken en hooren bezwaarlijk viel; hij teerde allengs uit, en stierf den 6 Mei 1684. Zijne gedichten zijn in een bundeltje bijeenverzameld en in 1719 te Amsterdam door d. van hoogstraten in het licht gegeven. Het oordeel van den Poëtischen Spectator over dullaert Ga naar voetnoot1 is volkomen ook dat van den Heer de vries Ga naar voetnoot2 en het onze. Zijne gedichten zijn krachtig en beeldrijk. Zijne Dichtkundige Uitbreiding over Koning Davids CIVde Harpgezang Ga naar voetnoot3 is een uitmuntend fraai stuk; ook schijnt het dat hij het best slaagde in het behandelen van ernstige onderwerpen; ofschoon hij ook regt lieve erotische stukjes heeft geleverd, en eenige puntdichten, die elders | |
[pagina 225]
| |
eene plaats zijn ingeruimd Ga naar voetnoot1. Een paar der kleinere stukjes kunnen wij er hier geene weigeren. Op Maria Magdalena.
Hoe laat zij in het nat de schoone lokken slingeren!
Hoe stilt een regenvlaag nu die gekrolde zee!
Zij is niet meer het spel van spiegel, strik en vingeren.
Haar maakt nu ander vocht, dan reukrig vocht, gedwee.
Of zou van yder hair hier wel het zilver glyden,
Waar mede d'ouderdom het sterflyk hooft bekruipt,
't Geen met dit buigzaam gout eerbiedig niet wil stryden,
Maar vloeiende in kristal uit elke vlecht verdruipt
Ga naar voetnoot2?
Minnezuchten.
Vertroosters van de minnesmarte,
Die door myne aders vloeit op een bezielde lucht,
Volmaaktste kinderen van 't allerziekste harte
Dat immer in het ryk der liefde heeft gezucht!
Ontdekkende en bespraakte kusjes:
Ontsnapte boden van 't gemoed,
Verradertjes van bloode lusjes,
Van wie de schaamte waant dat gy ze onkenbaar boet,
En om dat gy van haar niet zichtbaar zyt bedreven,
Zoo noemt u Rozemont een' stouten minnaars roof.
Maar, zyt gy diefstal, ik beloof,
Om vry van schuld en straf te leven,
U zevendubbelt weer te geven
Ga naar voetnoot3.
|
|