Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 215]
| |
[Coenraet Droste]Droste (Coenraet) vereenigde, als broekhuizen en rotgans, de wapenen met de letteren, ofschoon hij in bekwaamheden tot de beöefening der laatsten ver bij dezen te kort schoot. Hij heeft zijne werken eerst op zijn' ouden dag in het licht gegeven, zijnde de Haagsche Schouwburg, gedrukt in 's Hage 1710 en 1714 Ga naar voetnoot1, Het Leven van den Profeet en Koning David, Rotterdam 1716, Harderskouten en andere Dichten, ald. 1717, De Odyssea van Homerus berymd, ald. 1719, De Ilias van Homerus berymd, ald. 1721, en Overblyfsels van geheugenissen, 's Hage 1728. Dit laatstgemelde is eene autobiographie, waaruit blijkt dat hij, even als cats, omstreeks de tachtig jaren oud was, toen hij dezelve opstelde (in 1721). Zijn vader was, toen hij in 1667 stierf, overste in den krijgsdienst en gouverneur der stad Heusden; zijne moeder was eene dochter van den Dordschen burgemeester ruysch. Droste, hoewel tot den krijgsdienst bestemd en reeds in 1654 Vaandrig geworden, werd echter in de Latijnsche en Grieksche talen onderwezen, op de school te 's Hertogenbosch, bij den Rector villerius, en oefende zich aan de Leydsche akademie in de regtsgeleerdheid, doch verliet reeds in 1664 deze loopbaan, en begaf zich, nadat hij een reisje | |
[pagina 216]
| |
in Frankrijk gedaan had, in den krijgsdienst te land, en was in 1665 tegenwoordig bij de belegering en herneming van Lochem, en vervolgens in onderscheiden plaatsen in garnizoen. In 1667 diende hij ter zee, en woonde het verbranden bij der Engelsche vloten in Chattam, onder den Admiraal de ruiter en den Ruwaard cornelis de witt, vervolgens deed hij eene reis naar Engeland, en kwam weder in den krijgsdienst te land als kapitein. In 1672, bij de vermeestering van Gelderland en Utrecht,door de Franschen, was hij op het huis Langerak in bezetting, en bij verscheiden gevechten tegenwoordig. Hij was zeer verkleefd aan de witt, en dit was welligt de oorzaak dat hij vervolgens onder willem III geene bevordering in den krijgsdienst kreeg, en daarom in 1676 zijn ontslag verzocht en bekwam. Hij leefde vervolgens van de inkomsten zijner bezittingen, ambteloos, in 's Hage, en hield zich enkel met de letteroefeningen bezig. De tijd van zijn overlijden is ons niet gebleken. Hij was onbetwistbaar een zeer geletterd man, en niet ongeacht bij zijne geleerde tijdgenooten, doch op zijne poëzij valt niet veel te roemen; zij is weinig meer dan middelmatig berijmd proza. |
|