Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
[Joannes Dekens]Dekens (Joannes), Priester, Secretaris der stad Antwerpen, en aldaar overleden in 1352, wordt opgegeven als de schrijver of liever rijmvertaler van Die Dietsche Doctrinael Ga naar voetnoot1; want het was een - - Boecxkijn
Dat vore lach in latijn
Volgens zijne getuigenis moeten
Daerin ligghen groote virtute
Van doeghden ende van zeden,
Ende van menegher wijsheden,
Met autoriteiten al beweven,
Die wise meestre wilen screven,
Der men in mach lezen tsame
Orbore der ziele ende der lichame.
De schrijver heeft dit werk - - volmaect aldus
In die maent van Junius
Doe men screef Christus gheboirt
Dertienhondert ende viertiech voirt
Ende oec vijf daertoe mede
Tantwerpen in die stede,
en opgedragen aan
Den hertoghe van Brabant,
Die die derde Jan is genant.
| |
[pagina 162]
| |
Hetzelve is gedrukt te Delft in 1489. Het is eene soort van leerdicht, getrokken uit den Bijbel en andere stichtelijke geschriften, verdeeld in drie boeken, zamen honderd vijfendertig hoofdstukken. Het is misschien een der merkwaardigste en verdienstelijkste letterkundige voortbrengselen der veertiende eeuw; want behalve dat de taal vrij zuiver, de stijl tamelijk kiesch en de voordragt duidelijk is, heerscht in dit werk een geest, die zeer gemakkelijk den schrijver op den brandstapel had kunnen brengen. Het is inderdaad opmerkelijk, dat in den stikdonkersten nacht der middeneeuwen een Brabandsch kloostergeestelijke reeds het vlammeke ontstak, dat ja weldra den band joeg in de houtstapels voor de ketters, maar ook deszelfs licht mededeelde aan duizende fakkels, die de duisternis wegvaagden, alvorens de eene eeuw later uitgevonden boekdrukkunst gelijk eene weldadige zon hare heldere stralen wijd en zijd verspreidde. Het lezen der Heilige Schrift, in zijn' tijd althans den leken niet geöorloofd, wordt hen in tegendeel door dezen priester ten sterksten aangeprezen:
Paulus maect ons ghewes
Alle scrifturen die sijn gescreuen
Die sijn tot onser leren bleuen
Daerom sellen wi soecken
Leringhe in die boecken,
Die die wijse hebben ghelaten
Tonser lere, ender tonser baten.
- - - - - -
| |
[pagina 163]
| |
Also die siecke sonder waen
Met eenen stave moet gaen,
Also behoeft, dat verstaet,
Die Leke der scrifturen raet,
Ende die Clercken die niet en wercken
Na dat si inder scrifture mercken,
Misdoen meer, sijt des vroet
Dan die Lekemensche doet.
Welk eene helderheid van denkbeelden had deze monnik in dien donkeren tijd, aangaande het kloosterleven!
Meet dat cloesteren ende steden
Niet en konnen geuen heilicheden,
Mer die reinicheit int herte heeft,
Weet dat die heilichlike leeft.
Want God overal es
So mach men, des sijt gewes,
God dienen oueral
Op straten, op berghe en dal.
In een ander vroeger werk, genaamd, Der Leecken Spiegel, door clignet omstandig beschreven Ga naar voetnoot17en van het welk de Heer willems vermoedt Ga naar voetnoot2 dat dekens ook de schrijver is, laat hij zich daaromtrent in dezer voegen uit: | |
[pagina 164]
| |
Ic weet wel te voren
Dat sellen hebben toren
Lieden van gheestelike habyte
Dat ic des huwelijcs vyte
Ga naar voetnoot1
So sere sette voort,
En sellen begripen
Ga naar voetnoot2 mine woort,
Die nochtan en soude weten,
Wat cleden, drincken of eten,
En wonnen sijt hen niet te voren
Die ghene die te huwelike horen.
Off alle tvolk worde Jacopine,
Minderbroeders ende Augustine,
Saertroysers ende Clusenaren,
Wie soude dan tlant aaren
Ga naar voetnoot3.v
Coren winnen ende ander vrochte?
Ende of die coopman niet en cochte
Alrehande goet daerment wint,
Ende voeret daer ment niet en vint,
Wat souden dese eten dan,
Of wat souden sy draghen an?
Sy moesten die cloesteren laten staen,
Ende ackeren ende roden
Ga naar voetnoot4 gaen,
| |
[pagina 165]
| |
Ende winnen met haren zwete
Dat sy cleden souden en eten,
Ghelijc sy doen daghelyc
Die sitten in den huwelyc,
Diet al winnen met arbeide groot,
Dies die werelt hevet noot.
Dit sijn al redenen waerbi
Huwelyc te prisere sy
Boven alle levene dat ik weet,
Want die werelt daerby steet
Naest Gode diet al besiet.
Dit is immers reeds dezelfde leer, die luther honderdtachtig jaren later begon te verkondigen; want
Desen bouc was volmaect al
Doent carnacioen was int getal
Dertienhondert en XXX mede
Al tantwerpen in die stede.
Dit werk is insgelijks opgedragen aan jan III, Hertog van Braband. |
|