Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 142]
| |
[Agatha Deken]Deken (Agatha) Ga naar voetnoot1, die wij reeds ontmoet hebben als de vriendin der brave en godvruchtige maria bosch Ga naar voetnoot2, en nogmaals als zoodanig zullen aantreffen in gemeenschap met elisabeth bekker, weduwe van adrianus wolff in het artikel aan deze gewijd, werd geboren den 10 December 1741 in de nabijheid van Amstelveen; hare ouders waren brave, welgestelde landlieden, doch, die door een' zamenloop van rampen en tegenspoeden tot behoefte vervielen en beiden ten grave daalden, toen agatha naauwelijks drie jaren oud was. De regenten van het weeshuis der Rhijnsburgsche Collegianten te Amsterdam, ofschoon hare ouders tot deze gezindte geene betrekking hadden, namen liefderijk de zorg voor de opvoeding van het weesje op zich, en weldra ontwikkelde zich haar beminnelijk, godvruchtig en edel karakter, terwijl zij door dankbaarheid en een zedig gedrag zich de gunst van hare edelmoedige verzorgers waardig maakte. Reeds vroegtijdig gaf zij blijken van hare zucht en geschiktheid voor de beöefening der fraaije letteren en de dichtkunst, en gelukkig bleven dezen niet onopgemerkt; de voornaamste leden van het letteroefenend genootschap: Diligentiae omnia moedigden deze zucht aan, wijzigden dezelve en zagen spoedig de gewenschte gevolgen van hunne poging- | |
[pagina 143]
| |
en. ‘Ook de moschroos,’ zegt haar welsprekende lofredenaar Ga naar voetnoot1, ‘in het wild gestruikt, buigt het hoofd naar den grond, zonder te worden opgemerkt: eerst dan, wanneer de kenner haar op de juiste hoogte plaatst, verheftzich haar purper boven duizend andere bloemen, en dingt in den ganschen lusthof naar den prijs der eer.’ De Heer Duplouis, een man van oordeel en smaak, droeg edelmoedig zorg voor de onderrigting en verstandsbeschaving der jeugdige agatha, op eene wijze volkomen geschikt naar haren aanleg; en zoo trad zij de wereld in met een schuldeloos hart vol reine godvrucht en gevoel voor het edele en goede, met eene ziel verwarmd door de eenvoudige godsdienstleer van jezus zelven, en afkeerig van allen kerkdwang en voorschriften van sectenhoofden, die deze leer zoo jammerlijk misvormd hebben; zij trad de wereld in, op een tijdstip, dat er in ons vaderland nog eene heerschende kerk bestond, die door haren invloed op het staatsbestuur en de zamenleving met nadruk toonde dat zij heerschte; zij trad de wereld in, toen men nog van nature geneigd was God en zijne naasten te haten, en negenendertig artikelen ter zaligheid noodig oordeelde, terwijl het eenvoudige, vrome weesmeisje van nature God en hare naasten hartelijk lief had, en het met een paar geloofsartikelen wel doen kon; zij trad de wereld in, niet als eene rijke erfgename, beschermd door vermogende | |
[pagina 144]
| |
bloedverwanten, in het vooruitzigt van eene schitterende toekomst, maar in een' staat van volstrekte afhanglijkheid Ga naar voetnoot1 ‘Gelaten in haren stand, en boven de woelingen van ziedende hartstogten verheven, was hare ziel vrede. Stil van aard, altijd eenvoudig en eenparig van geest, schatte zij elke aanwinst van kunde en genot naar waarde. Weldra werd zij door hare meerderen geëerd, en ontving de schatting van zeldzame verdiensten; men zocht hare verkeering: haar weetlust vond zich gesterkt, hare vinding uitgebreid, en zij zelve zich eerlang tot dichteresse en schrijfster verheven Ga naar voetnoot2. De vijfjarige zamenwoning en de gemeenschappelijke beöefening der poëzy met hare vriendin, de godvruchtige maria bosch, die zoo geheel met haar eenstemmig dacht en gevoelde, vreugd en leed met haar deelde, voor wie zij in haren ziekelijken toestand een vertroostende engel was, wier laatste krankbed en godvruchtig uiteinde zij zoo aandoenlijk bezong Ga naar voetnoot3, besliste de vorming van haren smaak voor het eenvoudige, heldere, gevoelige, hartroerende, waardoor hare gedichten zich meer onderscheiden, dan wel door hooge vlugt of stout- | |
[pagina 145]
| |
heid van denkbeelden; ‘het zijn de levendige gewaarwordingen der ziel, getoetst aan de ervaring en door haar als echt erkend. Namen, beelden, vergelijkingen, leenspreuken, vragen, uitroepingen, zijn de bloemen waarmede de konst wordt gestrooid, zonder echter waarheid of duidelijk begrip aan geleende sieraden op te offeren. De uitvoering is even levendig als het oorspronglijk gevoel bij de eerste voorstelling. Verband en eenheid, bij afwisselende uitweiding, geven kracht aan het geheel, en de lezer wordt als het ware onvrijwillig met denzelfden droom medegevoerd Ga naar voetnoot1. De Stichtelyke Gedichten, die zij in 1775 met die van hare overledene vriendin uitgaf, werden met genoegen ontvangen, en geoordeeld opwekkende denkbeelden te behelzen, ‘in vloeibare verzen, voorgedragen in een' onopgesmukten stijl, die de aandacht vestigt, het harte roert, en den geest vervult met indrukselen, welken, naar eisch gadegeslagen zijnde, niet nalaten kunnen een' heilzamen invloed op het gedrag te hebben Ga naar voetnoot2.’ Het verlies van hare vriendin werd haar weldra vergoed door elisabeth bekker, echtgenoote van adriaan wolff, toenmaals, predikant in de Beemster, eene vrouw, wier levendig karakter, vlug vernuft, luimige geestigheid en bijtende scherts, | |
[pagina 146]
| |
oppervlakkig beschouwd, zoo weinig met agatha's stille zachtzinnigheid, bedaarde redenering, aandachtigen onderzoeklust en bedachtzamen ernst schenen te strooken, en echter bestond tusschen deze beide zoo verbazend ver uiteenloopende karakters agtentwintig jaren lang onafgebroken eene vriendschap zonder voorbeeld. Naauwelijks had zij in Amsterdam het berigt ontvangen van het schielijk overlijden van a. wolff, op den 29 April 1777, of zij schreef dienzelfden dag aan zijne weduwe: Ik voel al wat gij voelt: 'k zal morgen bij u wezen Ga naar voetnoot1. en snelde naar de Beemster, om hare vriendin te troosten niet alleen, maar ook om haar niet weder te verlaten, gelijk zij haar dan ook op haren verderen levensweg verzeld, en lief en leed, ballingschap en behoefte getrouw met haar heeft gedeeld, en haar slechts negen dagen overleefde. Haar gemeenschappelijk verblijf uit de Beemster eerst naar de Rijp en vervolgens naar de Beverwijk verplaatst hebbende, sleten de beide vriendinnen aldaar hare gelukkigste en vergenoegdste dagen op het bekoorlijk Lommerlust; aldaar vervaardigden zij die vernuftige geschriften in verzen en proza, die met zoo veel genoegen ontvangen en gelezen werden. Welverdienden roem verwierven zij door | |
[pagina 147]
| |
hare vaderlandsche romans, de Historie van Sara Burgerhart, van Willem Levend en van Cornelia Wildschut, waarin al de karakters en handelende personen naar de natuur geteekend zijn en op den vaderlandschen bodem te huis behooren. Zonderling is het dat op de titels van al deze onmiskenbaar oorspronglijke romans staat: niet vertaald. Waarschijnlijk was dit een satyrieke zet van de schrijfsters, waarvan de bedoeling niet duister is; een niet vertaalde goede echt Nederlandsche roman, was toen een phaenomen, dat men nog niet gezien had, en moest derhalve ook met deze bijvoeging aangekondigd worden. Hoe het zij, men las deze werken met ongemeen veel vermaak, gelijk ook de uitmuntende Brieven van Abraham Blankaart, waarin agatha deken hare edele, inschikkelijke en verdraagzame denkwijze, haar gezond oordeel, menschenkennis en goedhartigheid op zulk eene eenvoudige, innemende, onderhoudende en aangename wijze aan den dag legt, want het lijdt geen twijfel dat zijdeze brieven, zoo niet allen, ten minsten grootendeels heeft opgesteld. Grootendeels van hare hand zijn ook de Economische Liedjes, welken, zegt haar lofredenaar, ‘miskenning van den volksgeest, en het staatsverzuim, om dezen geest te voeden, uit de scholen gebannen heeft Ga naar voetnoot1.’ Welk eene eenvoudig- | |
[pagina 148]
| |
heid, natuurlijkheid, en welk eene bevalligheid tevens heerscht in dezelven! Elk wordt daarin tot pligtvervulling, nijverheid, vaderlandsliefde en alle maatschappelijke deugden opgewekt door drijfveeren, die in zijn' stand, beroep of werkkring zelven liggen, terwijl verstand en hart er ook een wel eenvoudig, maar gezond voedsel in vinden. Wij zouden niet eindigen, indien wij alle vakken van het uitgestrekt gebied der letterkunde wilden doorloopen, waarin onze deken met hare vriendin werkzaam was; en daaronder zelfs die geweldig | |
[pagina 149]
| |
ver uiteenloopen, ook zoodanigen, waarin anders zelden door vrouwen geärbeid wordt. Wij zullen hierover eenigzins breeder spreken op het artikel van dekens vriendin, als wanneer wij natuurlijk ook op haar weder te rug zullen komen. Van de onlusten, die ons vaderland in het achtste tiental jaren der vorige eeuw zoo jammerlijk teisterden, bleven beide vriendinnen geene onverschillige aanschouwers; hare pen was dier partij gewijd, die door Pruissische huzaren beduid werd dat zijongelijk en de toenmalige Stadhouder gelijk had. Velen, die met deze wijze van betogen geen genoegen namen, verlieten den vaderlandschen bodem en weken naar Frankrijk; ook agatha volgde hare vriendin derwaarts, en beide vrouwen verkozen Trevoux tot haar verblijf, welks bekoorlijke omstreken zij in eenige dichtstukken regt schilderachtig bezongen, die in 1789 te 's Hage in het licht kwamen, onder den titel van Wandelingen door Bourgogne. Aanvanglijk smaakten zij hier vele genoegens; dan de Fransche omwenteling barstte uit: het vreedzaam Trevoux zag ook zijne onschuldige burgers onder de moordbijl vallen; en de tedergevoelige deken had de onbeschrijflijke smart van te zien dat het schrikbewind ook zijne klaauwen naar hare meer dan zusterlijke vriendin uitstrekte; bekker, voor den bloedraad gedaagd, om hare veroordeeling aan te hooren, ontkwam de moordbijl slechts door hare tegenwoordigheid van geest met hare beschul- | |
[pagina 150]
| |
digers slechts met boert en spot te bestrijden, en der grijnzende bloedgierigheid een' glimlach af te persen, die het sein was dat zij in de armen harer beängstigde vriendin kon wederkeeren. Hartelijke vriendschap hadden zij gesloten met zekere mevrouw renauld, wier echtgenoot onschuldig als een offer des schrikbewinds in den kerker zat, waaruit zij hem echter wisten te redden. Deze edelmoedige en erkentelijke vrouw nam, toen een trouwlooze vriend al het tijdelijk en vrij aanzienlijk vermogen, hetwelk beide vrouwen bij hare uitwijking hem toevertrouwden, had ontvreemd, en zij dus volstrekt behoeftig en verlaten waren, de zorg voor haar onderhoud welwillend op zich. Veel kostte het zeker dezen van het geliefd Trevoux, en vooral van zulk eene edele vriendin te scheiden; dan De liefde tot zijn land is yeder aengebooren
Ga naar voetnoot1
en deze trok zoo wel deken als hare vriendin, toen in 1795 de Fransche wapenen eene geheel andere orde vanzaken op den Nederlandschen bodem daargesteld hadden, met te sterke koorden: beiden keerden alzoo te rug, en namen haar verblijf in 's Hage. Op eene kiesche wijze werd hierdoor eenigen harer vrienden, en vooral door een' edeldenkend' en dankbaar' boekhandelaar, die uit ondervinding | |
[pagina 151]
| |
hare verdiensten wist te waarderen, in haar onderhoud voorzien. Zij namen de pen weder op, en leverden eenige oorspronglijke opstellen en vertalingen; deken schreef onder anderen, in 1799, een hartelijk woord bij gelegenheid der afscheiding van de Kerk van den Staat en der toen op het tapijt zijnde hereeniging tusschen de Remonstranten en de aankleveren der Dordsche canons, door de eersten aangeboden, doch door de laatsten van de hand gewezen. Het stukje is nog lezenswaardig, en heet: Mijne Offerhande aan het Vaderland. Vervolgens leverde zij verscheiden bijdragen tot de Christelijke Gezangen en Liederen, ten gebruike van de Doopsgezinde gemeente te Haarlem. In hare Liederen voor den Boerenstand heerscht nog dezelfde toon en bevallige populariteit, die ons in de Economische Liedjes zoo zeer behagen; minder lofs moeten wij toekennen aan de liederen onder den titel: Iets voor Ouderen en Kinderen, met de vorigen kort voor haren dood uitgegeven, en welligt haarzwanenzang, vervaardigd voor het krankbed harer dierbare vriendin, die haar dan ook eindelijk op den 5 November1804 ontviel. ‘Het overlijden van hare vriendin,’ zegt de Heer scheltema Ga naar voetnoot1 ‘veroorzaakte zulk een' schok in haar gestel, dat men haar' dood als een | |
[pagina 152]
| |
gevolg van denzelven mag aanmerken. In het eerst was zij zeer gelaten, en meer bedaard dan de meesten harer vrienden verwachtten, die haar kwamen troosten,’ dan reeds den volgenden dag wierp eene koorts haar insgelijks op het krankbed; spoedig volgde een verval van geest- en ligchaamskrachten; zij stierf den 14 November, en werd twee dagen daarna, op het kerkhof te Scheveningen, aande zijde van hare vriendin begraven. Diep werd het gemis dezer beide verdienstelijke vrouwen gevoeld en betreurd, door ieder die prijs stelde op gezonde godsdienstige begrippen, verlichting, deugd en zedelijkheid, in zulk eene ruime mate door beiden onder ons bevorderd. Dit gevoel openlijk uit te drukken, was eene verpligting der erkentelijkheid, en van deze kweet zich de Amsterdamsche Afdeeling der Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde op den 14 Maart 1805, wanneer de Heer j. konijnenburg in haren naam eene voortreffelijke Lofrede Ga naar voetnoot1 uitsprak, en de Heer Mr. m.c. van hall een' uitmuntend schoonen Lierzang Ga naar voetnoot2 voordroeg. Agatha deken, die wij toevallig in dit werk een drievoudig artikel moeten inruimen, verdient zulks ten volle. Als godsdienstige, zede- en volksdichteres moet hare nagedachtenis nog lang bij ons | |
[pagina 153]
| |
in zegening blijven, en wij kunnen hare eenvoudige, stichtende, opwekkende, roerende en deugdwekkende gedichten, vooral den middelstand en het opkomend geslacht, niet genoeg aanprijzen, al is het ook dat wij uit de groote menigte hier slechts een enkel mededeelen, met de verzekering dat allen goed, ja, velen voortreffelijk zijn; het is een van hare vroegere opstellen, en zeer lezens- en behartigenswaardig voor de geenen die nog in dat levenstijdperk zijn, hetwelk het opschrift aanduidt, namelijk De jeugd.
Blyde en zorgelooze Jeugd!
Zaligste aller stervelingen!
Help myn doffe Zangster zingen!
Zing met haar uw gulle vreugd!
Alles wat gy hoort en ziet,
Alles wat gy kunt verwachten,
Schenkt u vrolyke gedachten:
Sombre droefheid kent gy niet.
Naauw voelt gy door 't zonnelicht
't Halföntlooken oog bestraalen,
Of uw blydschap kent geen paalen,
Straalt op 't vriendlyk aangezicht.
Na den blyden Morgengroet
Denkt ge: In welke vrolykheden
Zal ik deezen dag besteden,
En wat houde ik nog te goed?
| |
[pagina 154]
| |
Nooit valt de Avond u te lang:
Gy weet de uuren te verdeelen
Tusschen 't lieflyk orgelspelen
En 't zieltreffend maatgezang.
Of gy scherpt uw fyn vernuft
Op een reeks van oefeningen,
Waarvoor 't brein der stervelingen
In den aanvang staat versuft.
Of de Vriendschap schenkt u vreugd;
Doet uw gulle blydschap groeijen,
Daar 't onschuldig, zedig stoeijen
't Ligchaam sterkt, den geest verheugt.
't Nadren van den stillen Nacht
Doet u voor geen onheil zorgen,
Daar gy, na uw rust, een' morgen
Vol van zaligheên verwacht.
Als de wind in 't Najaar woedt,
Kan geen zorg uw' geest verdrukken:
Gy verlangt dan 't ooft te plukken,
't Geen uw hoop reeds heeft gevoed.
Goudgeele appels, schoon en frisch,
Doen u d'eêlsten nektar smaken;
Druiven kunnen u vermaken,
En versieren uwen disch.
Door geen bange zorg gestoord,
Dat de fruit u iets zal schaden,
Moet het all' u bly verzaden,
Wat uw hart en oog bekoort.
| |
[pagina 155]
| |
't Allerstrengste Jaarsaizoen
Ziet gy zonder kommer nadren:
't jeugdig bloed vliegt u door de adren:
Wat zou u de Winter doen?
De aangename Zomertyd
Schenkt u nog veel meer genoegen,
Als ge u-zelf, nu moê van 't zwoegen,
Aan het Buitenleeven wydt.
Als gy door het gulle zand
Heenen stapt, en, wit bestoven,
U verlustigt in de hoven,
Of vermaakt op 't lugtig land.
Als gy in het groene gras
Dartelt met uw Medgezellen,
En, om vriendlyk hen te kwellen,
Plofplast in een waterplas.
Als gy, aan vermaak gehecht,
Zachtjes afglydt langs de zoomen,
En u spiegelt in de stroomen
Van de zilverblanke Vecht.
Als gy 't Ros, schoon wuft en stout,
Moedig spant voor uwen wagen,
En al rollende u laat dragen
Naar het Harelemmer Hout.
Als gy daar het Pluimgediert'
Vóórkomt met uw lieflyk kweelen,
En der kleene Filomeelen
Vreugderyk geboorteüur viert.
| |
[pagina 156]
| |
Als gy ziet hoe zelfs de nacht
Mensch, en Vee, en Planten zegent,
Paerels op het aardryk regent,
Eerst uit de aarde omhoog gebragt.
Als gy de opgerezen Zon
Ziet den daauw van 't bloempje lekken,
Die 't tot voordeel niet zou strekken,
Maar veel eerder schaden kon.
Als gy, om, den heeten gloed
Van de Middagzon te ontkomen,
Zit in schaduw van de boomen,
Wyl u 't lugtig voedsel voedt.
Als gy, in den Avondstond,
't Weste windje zacht hoort spelen,
En verkwikking meê ziet deelen
Aan den halfverschroeiden grond.
Als der vooglen zoet geluid
In 't bosschaadje u kan bekooren,
En gy bly hunn' zang moogt hooren,
Tot Natuur hen de oogen sluit.
Alles wat den geest verheugt,
Alles wat u kan vermaken,
Kunt gy in den Zomer smaken,
Vreugd van 't Menschdom! gulle Jeugd!
Maar de Lente, uw Zielsvriendin,
U gelyk in aart en jaren,
Wilde ik liefst voor 't laatst' besparen:
Zy geeft u het grootst gewin.
| |
[pagina 157]
| |
Zy lagcht de Aarde minzaam toe:
Wil haar door heur warmte stooven,
Vrede en zaligheid belooven,
In gedienstigheên nooit moê.
Als Zy ademt krygt Natuur
Kracht en groei, en warmte en leven.
Niets kan d'invloed wederstreeven
Van het zachte lentevuur.
Zy, een Minnares der vreugd,
Plant, langs effen wandelpaden,
Hoven vol met bloemsieraden,
Tot vermaak van u, ô Jeugd!
Zy versmelt, door haaren gloed,
Kuische harten, reine zinnen,
En ontsteekt de drift tot minnen,
Zelfs in 't allerkoudst gemoed.
Ze is gedurig aan uw zy':
Haar hoort ge overäl u roemen:
Zy zet, door haar schoone bloemen,
U de schoonste schoonheid by.
Wie ook kwyne, en zorge, en zucht',
Gy verkiest van vreugd te kweelen:
Want uw yver bouwt kasteelen,
Schoon, ô jammer! in de lucht.
Lente, daar ge uw oog op slaat,
Doet u denken: ‘ô! zo heerlyk,
Zo bestendig, zo begeerlyk,
Is myn blydschapvolle staat!
| |
[pagina 158]
| |
Ik ben als die lentebloem,
Die men hoort van ieder looven,
Ja, ik ga haar verr' te boven,
En verdien veel grooter' roem.
Welk een onäfmeetbaar veld
Van geluk staat voor my open!
Ik zal eer op rykdom hoopen,
Roem vermeerdren met myn geld.
Dees myn arm zal, door zyn kracht,
Nyvrig werken, wroeten, slaven;
In de diepste goudmyn graven,
Van den ochtend tot den nacht.’
Laat myn Zangster, lieve Jeugd!
Laat haar onbelemmerd zingen
Van uw losse handelingen,
Van uwe onbedachte vreugd.
Gy begint, met drift en vuur,
All uw zinnen opteschrandren,
Werkt veel zaken door elkandren,
Maar verricht niets op den duur.
Nu is 't eene van uw' smaak,
Dan zult gy weêr 't andre kiezen.
Maken, breken, tydverliezen,
Is bestendig dus uw zaak.
Zy die, van verheevner aart,
In haar blyde Lentejaren,
Godsvrucht met hun blydschap paren,
Zyn te meerder achting waard.
| |
[pagina 159]
| |
Ach! kon ik, door zorg en vlyt,
U, ô Jeugd! een' indruk geven
Van 't vermaaklyk, Godeleven!
Hoe vernoegd sleet ik myn' tyd!
Zie, ik vroeg, u, onbevreesd,
Reine Godsvrucht lieven, eeren,
Onverniste deugd waardeeren;
Dit 's een wellust voor myn' geest.
Is dit reeds uw liefste zin;
Wil dan naar geen waereld hooren
Laat toch niemand u verstooren
In uw pryzenswaard begin.
Houd u aan den Hoogsten vast.
Wuftheid moog' naar 't dwaze jagen:
Ach! hoe zal zy 't zich beklagen,
Als haar de Eeuwigheid verrast!
Wordt de Heiland vaak gehoond;
Durft men roekloos hem versmaden,
Laat hy uwen geest verzaden,
Daar de Godheid in hem woont.
Laat dan, Godgezinde jeugd!
Nimmer u de deugd verdrieten.
Al de vreugd die we ooit genieten
Wordt door haar eerst ware vreugd.
Laat die vreugd, van uw gezicht,
In 't gezicht der Oudren stralen:
Dan kent ook hun vreugd geen paalen,
Als gy leeft naar uwen pligt!
| |
[pagina 160]
| |
Dan ziet gy hen, weggerukt
Door een dankbre blydschap, nadren
Tot den Vader aller vadren,
Met uw heil op 't hart gedrukt.
Dan zal eens hun zilvren hair,
Daar hun zorgen gantsch verdwynen,
Door uw deugd al schooner schynen,
Meerder schittren, jaar op jaar.
Dan eens zullenze all' hunn' druk,
Al hun zwoegen, al hun zweeten,
Al hun voorig leed vergeten,
Zalig zyn in uw geluk.
Dan zult gy, 't gevaar der jeugd,
Op des waerelds woeste baren,
Eindelyk geheel ontvaren,
Vast staan op den weg der deugd.
Vast staat gy dan in uw hoop,
In uw zaligend vertrouwen,
Dat ge uw' Goël zult aanschouwen,
Na het eind' van d'aardschen loop.
Vast staat gy dan tot de Dood
U, van 't logge stof ontslagen,
Vriendelyk zal overdragen
In uws Vaders liefdeschoot
Ga naar voetnoot1.
|
|