Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 2 CAB-GYZ
(1822)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Guilliam Caudron]Caudron (Guilliam), geboren te Aalst in 1607 en gestorven in 1692, was factor van de rederijkkamer der Catharinisten, onder de zinspreuk: Konste verheugt, in zijne geboortestad. Hij was een vriend van zevecotius, wiens Latijnsch treurspel Rosemunde hij vertaalde. Men heeft onder anderen eene soort van heldendicht van hem, getiteld: Het Leven der groote Catharina van Alexandrien, gelaurierde Maegd en Martelaresse gedrukt te Aalst in 1771. Uit de staaltjes, die de heer willems daaruit mededeelt, te oordeelen, is caudron een Belgische swanenburg geweest, althans hij maakt van de h. catharina al een heel mooi Brabandsch meisje, met een Hoogh pracht-uytbakende gelaat
Met eerbaar zedigheyd en stichtigheydbemaat:
Haar livelyke taal vervuld met gulde reden,
Een engeligge stem, haar lichaams frisseleden,
(In alles om te trotst) zoo matigh net gesteld,
Dat sned' oft schilderkonst sulk bovenaardigh beld
Noyt hebben uytgebaart, daar 't groot Apelles roem-stuk
('t Welk Venus zoo vermaard) door scuyven, en den bloempluk
Verlisen moet, mits haar blond-vleddrigh hair gekrold
Tot op de scaûder-dracht, in duysend swierkens rolt,
| |
[pagina 67]
| |
Met strixkens noch geknoop, noch gommen opgedreven;
Maar tot ciraaten gloed van schoonheyd zelf geweven
Op 't raam van eygen aard: waar door elks jeugdig hert
Als in een jagers fuyk oft slagh gevangen werd:
Waer onder het albast van aanscyn, hals en handen
(Betrotsende de swaanvan d'arabische landen)
De nuw-gevallen sneeuw van Hoemus top verdoovt
En aller witheyds wit haar wittigheyd beroovt:
Het marmer-glinstrigh gladd' met vermilon doormingeld
Thoog-rood door 't selve wit op hare kakxkens tingeld
Met aangenamer gluur en liviger gebloos
Als het versaamd geblomt van lelien en roos
In de verfrayde Lent
Ga naar voetnoot1.
|
|