Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Jacob van der Burgh]Burgh (Jacob van der) Ga naar voetnoot2, waarschijnlijk een Amsterdammer, bloeide ten tijde van hooft, wiens gedichten hij in quarto en klein octavo uitgaf, en was de boezemvriend van dezen, huygens, van baerle, brosterhuizen en andere dichters van dien tijd. Hij was zeer gezien in de letterlievende bijeenkomsten op het slot te Muiden, en genoot de achting van de edelste vernuften, die aldaar gemeenzaam verkeerden, en westerbaen was zijn oudste vriend. De genegenheid en vriendschap van deze beroemde dichters vormden, leidden zijn' smaak in het beöefenen der dichtkunst niet alleen, maar baanden hem ook als staatsman den weg tot eer en aanzien. | |
[pagina 449]
| |
Reeds in 1633 komt hij voor als gezantschapssecretaris bij r. huygens en s. van beaumont, die van wegens dezen staat naar Keulen gezonden waren Ga naar voetnoot1, en in 1636 als raad van den Heer van brederode Ga naar voetnoot2. In 1641 ging hij met het gezantschap, hetwelk de Algemeene Staten benoemd hadden om eene dochter van karel I, Koning van Engeland, plegtig ten huwelijk te verzoeken voor den Prins van Oranje Ga naar voetnoot3, mede in hoedanigheid van secretaris, en schreef de huwelijksvoorwaarden. In het volgende jaar werd hij agent van de Algemeene Staten te Luik. Vervolgens werd hij benoemd tot secretaris van de gezanten, die tot den vredehandel naar Munster vertrokken. ‘Hij had aldaar grooten invloed door zijne bekwaamheid. Zoo hij al de ziel niet was van hen, die den vrede ernstig zochten, was hij echter de regterhand Ga naar voetnoot4.’ Na het sluiten van dien vrede, in 1648, werd hij met eene bijzondere commissie naar Weenen gezonden. Volgens een gedicht, door g. brandt aan hem gerigt, den 17 November 1654 Ga naar voetnoot5, schijnt hij ambteloos in Amsterdam gewoond | |
[pagina 450]
| |
te hebben, alwaar hij omstreeks het jaar 1660 overleed. Van der burgh was een bekwaam staatsman, schrander geleerde en bevallig dichter; bemind en geächt van alle fraaije vernuften van zijn' tijd, zoo wel in zijn afzijn als in hun midden Ga naar voetnoot1; de brieven en gedichten van hooft, van baerle, huygens, westerbaen en anderen leveren daarvan overvloedige bewijzen op. G. brandt maakte op zijne afbeelding, die wij echter niet weten dat in het koper gebragt is, het volgend bijschrift: Dit's 't beelt van van der burgh, te Luik der Staten mont,
Hun pen te Munster. Dees schreef 't eeuwig vreê-verbont.
Zyn schrandre dichtpen sprak gelukkig in drie talen.
Dus kon zyn grote geest zich self naar 't leven malen
Ga naar voetnoot2.
Zijne dichtstukken zijn los, geestig en bevallig; ten bewijze voeren wij aan het begin van zijn Echtgedicht, ter eere van c. huygens en suzanna van baerle : Aldersierste van de steden,
Wien de heele wereldt schat
Hallif wereldt, hallif stadt,
Die met onbedwongen schreden
Stapten om het groote rondt,
En vermande wat ghy vondt.
| |
[pagina 451]
| |
Staeckt uw pracht, 't is omgekomen,
Al uw luyster raeckje quijt;
Amstel lust u noch te stroomen,
Nu van baerl' u is ontvrijt?
Al uw marbere gebouwen,
Al uw kostelijck albast,
Dat voor sneeu werdt aengetast,
Moght het by haer glans niet houwen;
En uw peerlen wierden root
Toen sys' om haer armen schoot.
Nu verliesje 't puyck der vrouwen,
Dat de Hemel gaf te leen.
Hadj' 'er hart doch meê doen houwen
Uyt een harder marbersteen.
Huygens had haer nooyt bewoogen,
Noch met smeeckelijcke reên,
Noch met sprekelijcke zeên,
Ooyt gedrongen tot meêdoogen.
Nu ontvoert men u den lof
Van uw trotse maeghdenhof:
Doch de liefd' heeft willen voegen
Zielen die de deught maeckt een,
Amstel wilt u mêe vernoegen,
Nu de Hemel is te vreên.
En ghy marbere palleysen,
En ghy maecksels van albast,
Die op sneeu noch swanen past,
Weest verheught in haer verreysen;
Sy verdoofde al uw glans:
In haer afzijn hebje kans.
| |
[pagina 452]
| |
En ghy nimphen die dit scheyen
Klaeght aen d'oevers van het Y,
Die 't weergalmen op uw schreyen,
Spaert die vloedt van tranen vry
Ga naar voetnoot1.enz.
Het klein getal zijner dichtstukken is in onderscheiden dichtbundels verspreid; eene volledige lijst van dezelven, met aanduiding waar zij te vinden zijn, benevens een ter proeve, is ons door de Heeren kantelaar en siegenbeek bezorgd Ga naar voetnoot2. |