Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij[Hermanus van den Burg]Burg (Hermanus van den), geboren te Amsterdam, den 14 december 1682, en aldaar overleden, den 10 Februarij 1752, bloeide dus in het vruchtbaar tijdvak der middelmatige dichters; zijne talrijke meestal vergeten rijmwerken Ga naar voetnoot2 willen wij hier niet optellen. Reeds bejaard, voelde hij zich nog opgewekt om de vierenveertig historische boeken van justinus in rijm te brengen, hetgeen hij dan ook volvoerd heeft. Deze onderneming, althans daar hij volgens zijne eigen bekentenis, ‘byna niets van het Latyn wist Ga naar voetnoot3,’ en die dus bovendien nog naar eene vertaling geschieden moest, toont reeds hoe weinig smaak hij had; en misschien werd dit gebrek aan smaak bij hem nog overtroffen door het gebrek aan geld; immers in zijne Mengelpoëzy geeft hij dit in allerlei wendingen te kennen; somtijds vrij luimig, bij voorbeeld: | |
[pagina 447]
| |
Terwyl een' gansche vloot, braveerende op het nat,
Met losse wimpelen, voor wind koomt aangevlogen,
En Schraaper, door die vreugd' verbaast en opgetogen,
Vast roept met open keel: wees welkom voor de stad;
Terwyl hy in zyn' kas bevind een dubble schat
En hy geen Ryksvorst hoeft te zwichten in vermogen,
Fortuin gereet is op het wenken van zyn oogen,
Hem gevende op al 't geen hy van haar eischt, Fiat;
Terwyl ik Ezels zie met paarlen overladen,
En Varkens in een' zee van zilvren baren baden,
En als een dolleman op 't Noodlot scheld en vloek;
Terwyl ik Rykaard zie om duizend guldens speelen,
En Smuller met zyn Broêr, ruim honderd duizend deelen,
Vinde ik, waar ik ook zoek, geen stuiver in myn broek
Ga naar voetnoot1.
Van verwaandheid of ingenomenheid met zijne gedichten is hij niet te beschuldigen: ‘het zijn,’ getuigt hij vrij naïf, ‘meest alle ontydig ofte al te schielijk geboren kinderen, die geen nood hebben van aan de nakomelingen te verveelen, alzo zy onder de styfsel en mostert, zoo niet op de sekreeten, zekerlijk hun kerkhof zullen vinden Ga naar voetnoot2.’ Van den Burg schijnt de poëzij als eene kostwinning gehandteerd en het publiek met bruilofts- en verjaargedichten geriefd te hebben, en overigens een vrolijke, zorgelooze, losse ziel, liefhebber van | |
[pagina 448]
| |
Wijntje en Trijntje geweest te zijn, even als zijne tijd- en stadgenooten, goerée en hennebo, met wier dichttrant de zijne ook veel overeenkomst heeft; ten minste zou men zulks moeten opmaken uit deze openhartige bekentenis: Als 'k geld heb is 't voor my onmogelyk te blokken,
En al wat ik dan schryf verdient niet dat men 't leest;
Vraagt gy waarom, myn Vriend? om dat ik dan myn geest
In Bacchus kelder spil, of onder Venus rokken,
Gebrek, waar voor elk schrikt, versterkt myn' Poëzy.
Dat 's myn Apol, die zet myn' Geesten vinding by
Ga naar voetnoot1.
|