Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 1 ABE-BYN
(1821)–P.G. Witsen Geysbeek– Auteursrechtvrij
[pagina 380]
| |
kundige Academische Uitspanningen, te Leyden, in 1777 en 1780 uitgegeven, derzelver geboorte verschuldigd zijn. Zy behelzen onderscheiden meest losse, vrolijke en geestige stukjes, puntdichten, fabelen en vertelsels, Die meerendeels het merk van jeugdige inborst draagen Ga naar voetnoot1, maar niet te min zich met genoegen laten lezen; bij voorbeeld: De valsche ijveraar.
Een zekre jonge Muzulman
Las, 'k meld dit om een blijk te geven
Van 's mans gestreng godsdienstig leven,
Las, zoo bij nacht als dag, vaak in zijn' Alcoran.
Toen hij op zekeren tijd zijn reine zielsgebeden
Tot aan Aurora's komst langwijlig had gerekt,
Sprak hij zijn' vader aan met dees godvruchte reden,
Die grootlijks tot 's mans roem verstrekt:
‘Mijn broeders,’ was zijn taal, ‘vergeten 't
Opperwezen,
Gelijk 't den mensch betaamt, te eerbieden en te vrezen;
De slaapzucht sluit hun oog,
Geen dankstem rijst om hoog;
Zij danken 's avonds niet om 't goede daags genoten,
Ja, eer men Gode dankt zijn de oogen reeds gesloten.’ -
‘Houd op!’ riep de oude man, vervuld van
zielverdriet,
‘Gij mint, ô snoodaart! neen, gij mint uw broedren
niet,
Die, onder 't rein gebed, hun grootste feilen ziet.
't Waar' beter, de Oppermagt in schijn wat min te eerbieden
Dan slechts te waken om zijn broedren te bespieden
Ga naar voetnoot2.’
| |
[pagina 381]
| |
Niettegenstaande De Bosson, na zijne bevordering tot geneesheer, afscheid van de zanggodinnen had genomen; toen zijn beroep, als Arts, in een der grootste steden,
- - - bij nutter bezigheden
Ga naar voetnoot1,
bepaalder denkwijs vergde, gaf hij toch in 1780 een zeer verdienstelijk leerdicht in het licht, getiteld: De Nationale Opvoeding der Jeugd, en dichtstuk, welks lezing wij jonge echtgenooten niet genoeg kunnen aanbevelen. Sedert is ons, tot onze spijt, van dezen waarlijk verdienstelijken man niets meer onder het oog gekomen. |