Plaaggeest
(1914)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 66]
| |
blijven, en al zaten ze met rozeroode wangetjes van den slaap, ze genoten toch. Er werd op het ganzenbord gespeeld, en zij mochten ook meedoen; maar dát was niet het heerlijkste. Gonda had den heelen dag appelkoekjes gebakken, en moeder schonk chocolade met vanille. Lucie zat tusschen Jan en Frits en haar oogen straalden van plezier. Het was ook een prettige tijd voor haar. Het was Kerstvacantie, den heelen dag had ze met Christien en Fanny gewandeld, en heerlijk was het geweest in het Vondelpark waar de sneeuw schitterde in den zonneschijn. Echt gezond winterweer was het, en ze hadden zich uitstekend vermaakt. En de vacantie was nog niet ten eind. Nog twee heele dagen had ze, wat zou ze genieten! Om kwart voor twaalven was het spelletje op het ganzenbord uit. Mevrouw Vinkenstein schonk nog eens in. Jan zei met zekerheid te weten, dat hij nu aan zijn twaalfde kopje was. Frits gaf de ‘opzettertjes’ terug, en bergde het spel weg. Lucie keek naar de klok. Over een kwartier | |
[pagina 67]
| |
zou het jaar om zijn. En het oude jaar kwam haar voor den geest, en vooral wat een paar weken geleden gebeurd was, dat geval met die kaarten...... Nooit zou ze het ernstige onderhoud vergeten, dat haar vader met haar gehad; en de belofte die ze hem gedaan: haar plaagzucht te overwinnen, die wou ze houden. Ze had al haar best gedaan, op school en thuis, en haar ouders hadden het ook wel gemerkt, en ook Jan en Frits behandelden haar aardiger. Maar geheel genezen was ze nog niet. Daarom was ze blij, dat ze een nieuw jaar intrad, ze zou nu dubbel haar best doen! Ook met het oog op de school was het pretigger want het oude rapport was lang niet mooi, en na de vacantie ko ze zoo gemakkelijk van voren af aan bigennen! Opeens, daar sloeg de klok de plechtige twaalf slagen, die het oude jaar uitluidden. Lucie sprong op van haar stoel om allen hartelijk geluk te wenschen. Het was zoo'n gezellig, verwarmend idee, dat ze daar allen waren, vader en moeder en broers en zusters, en dat ze allen zoo oprecht kon feliciteeren, en zoo hartelijk teruggewenscht werd. | |
[pagina 68]
| |
‘We moeten nu allen ons beste beentje maar voorzetten,’ zei mijnheer Vinkenstein, en bijna zonder het zelf te weten, knikte Lucie hem toe. Ja, dat wou ze, ze zou haar best doen, thuis en op school. ‘Ik hoop maar, dat het me gelukken mag,’ dacht ze; maar toen ze een oogenblik later in haar moeders oogen keek, die haar zoo vriendelijk en bemoedigend toeknikte, en toen ze bedacht welke aardige, ronde broers Jan en Frits waren, en wat Gonda een beste zuster was, - toen twijfelde ze niet meer. ‘Ik wil mijn best doen, en ik zal mijn plaagzucht afleggen,’ dacht ze hoopvol. En zóó gebeurde het ook. |
|