| |
V.
Wat ze op school van het trommeltje zeiden.
Eigenlijk is hiermee de geschiedenis van Willie's trommeltje pas begonnen, het verhaal zelf moet nog komen.
Toen Willie den zevenden December weer school kwam, nadat ze den zesden haar verkoudheid goed had ‘uitgevierd’, had ze natuurlijk haar trommeltje meegebracht.
Ze had zich veel voorgesteld van den opgang, dien haar cadeau onder de meisjes van de klas zou maken. Ze vond het juist wel prettig, dat
| |
| |
zij nu alléén kwam met haar geschenk, want de anderen hadden elkaar den vorigen dag natuurlijk al alles laten zien.
Het was jammer, dat ze al dadelijk eenigszins teleurgesteld werd.
Fier als een jonge koningin was Willie 's morgens naar school gestapt, den rooden band over den linkerschouder, het groene trommeltje aan haar rechterzij. Het helle rood van den veterband stak prachtig af tegen haar zwarte manteltje. Ze liep zoo recht als een kaars; Zus scheen haar dien dag verbazend klein toe, een echt kindje was Zus nog, naast háár.
Ze waren zóó vroeg, dat er nog geen van de meisjes van Willie's klas was. Alleen een paar kleintjes met paarse snoetjes stonden te trappelen van de kou. Zus rende op ze af, want het waren haar ‘vriendinnen’, ze gaf ze een arm en was in een oogenblik met haar in een druk, gewichtig gesprek gewikkeld.
Willie bleef de kleintjes nastaren, zooals ze daar liepen, de ronde achterhoofdjes in gekleurde wollen kapertjes, dicht hij elkaar. ‘Zus heeft het zeker over haar mooie nieuwe pop,’ dacht Willie met een goedig lachje.
| |
| |
Opeens stapte ze naar den overkant. Daar hadt je Geerte van Duinen. Wat zou die wel zoggen van haar nieuwe trommel? Willie wou er expres niet op zinspelen; maar het was vervelend, dat Geerte ook niets zei.
Geerte zat op school naast Willie, ze gingen dus met elkaar om, al waren ze ook juist niet altijd goede maatjes.
Geerte was een grappenmaakster; Willie zei dat Geerte er haar dikwijls liet inloopen, en in haar hart vond ze het dus onplezierig naast haar te zitten. Ze kreeg zoo vaak straf, omdat ze wel mee moest lachen om Geerte's aardigheden, en het was zoo naar als Zus een halfuur, soms een uur op haar moest wachten. Ze schaamde zich dan voor Zus, en voor haar moeder ook.
Geerte gaf ook niet veel om Willie, ze vond Willie veel te braaf, Willie dorst nooit eens recht pret te maken; anders was ze wel aardig.
‘Waar ben je gisteren geweest, Wil?’ begon Geerte.
‘Thuis, 'k was zoo verkouden.’ zei Willie, even snuivend, als om haar woorden te staven.
‘Heb je jujubes?’ klonk het levendig.
Willie schudde het hoofd.
| |
| |
‘Drop uit de blikken trommel?’
‘Neen,’ zei Willie; het werd haar onaangenaam te moede.
‘Toen ik verkouden was, heb ik haverstrooballetjes meegebracht,’ zei Geerte terwijl ze zich bukte om haar kous op te trekken.
Willie had een kleur gekregen; ze herinnerde zich met schaamte, dat ze drie heerlijke, zoete, strooperige balletjes van Geerte gekregen had bij die gelegenheid.
‘Ik heb geen drop gekregen,’ zei ze deemoedig, ‘gisteren heb ik suikerwater gehad. Nu hoest ik ook niet meer, ik nies alleen!’
Geerte probeerde over haar teleurstelling heen te komen. Ze praatte over een les, een som, over allerlei onverschillige dingen, maar in den geest zag ze niet anders dan donkerbruine, kussenvormige balletjes met over den rug drie gele streepjes, van die heerlijke honingzoete, die zoo langzaam wegsmelten op je tong en zoo'n geurigen smaak nalaten....
‘Heb je een goeden Sint-Niklaas gehad?’ vroeg Willie, die haar gedachten een andere wending geven wou. Terwijl Geerte haar geschenken opsomde, luisterde Willie belangstellend.
| |
| |
Maar zij wou ook wel eens aan het woord komen. ‘Ik heb een paar schaatsen gekregen,’ zei ze.
‘Zoo,’ zei Geerte, die niet kon schaatsen rijden.
‘En dit trommeltje.’ Eindelijk was het er dan toch uit. Willie liet de hand over het roode veterband glijden met een zachte streeling; ze was er trotsch op.
Geerte lachte even.
‘Waarom lach je?’ vroeg Willie.
Het meisje lachte weer, waarop Willie boos werd.
‘Wat is er toch?’ vroeg ze ongeduldig.
‘Dat is jouw trommeltje, hè?’ spotte Geerte.
‘Natuurlijk,’ zei Willie verbaasd.
‘Je kunt me niets wijsmaken,’ zei Geerte, ‘want Dina Reelink heeft het al aan iedereen laten zien.’
Nu begreep Willie er niets meer van. ‘Wat praat je toch van Dina Reelink, hoe kan die mijn trommeltje gehad hebben?’
‘Zeur er nu maar niet langer over,’ zei Geerte ‘het is een heel flauwe grap; ik begreep het dadelijk, zoodra ik je zag.’
Daar kwamen Lientje Hammers en Saartje
| |
| |
Beuker aan, en Dina Reelink warempel ook. Dina Reelink met een gelijk en gelijkvorming groen trommeltje met dezelfde gouden letters er op en een zelfden rooden band er aan.
Dina toonde zich verrast, maar niet verblijd. Ze had den vorigen dag zoo'n plezier gehad van haar trommeltje, geen van de meisjes had nog ooit zoo'n mooi gezien. Ze nam het Willie in haar hart kwalijk, dat die er ook zoo een had gekregen; maar ze zei alleen: ‘O, heb jij ook zoo'n ding als ik?’ op een toon alsof ze om dat ‘ding’ eigenlijk heel weinig gaf.
De schooldeur was geopend en de kinderen gingen naar binnen. Willie deed haar manteltje uit en hing het aan den kapstok, toen haar mutsje, eindelijk, langzaam, haar mooi broodtrommeltje, dat ze niet mee naar binnen mocht nemen, en waarvan ze ook uiterst moeilijk afstand deed.
‘Het is prachtig,’ zei Marietje Ubben, die eerbiedig nader trad en de gouden letters in een zonnestraaltje liet flikkeren.
Willie lachte gelukkig. Ze hield van Marietje, omdat die altijd zoo vriendelijk was.
‘Het is ook heel duur,’ zei Marietje weer, ‘het kost een gulden, hè?’
| |
| |
Willie schudde het hoofd. ‘Zestig cent,’ zei ze op een toon alsof ze zich verontschuldigde.
‘Dina Reelink vertelde dat het een gulden kostte,’ zei Marietje met een goedig lachje om Dina's pochen.
Willie vatte vuur. Ze vond Dina een ‘gemeene pochster’. Terwijl ze naar de klas ging, wond ze zich hoe langer hoe meer op.
Het eerste uur was er hoofdrekenen. Maar Willie's hoofd deed niet mee. Ze moest er telkens aan denken, dat die Dina toch zoo'n snoefster was! Eerst bedriegt ze de meisjes, en zegt dat het trommeltje een gulden kost, en later noemt ze het verachtelijk ‘dat ding’!
Het ware voor Willie beter geweest, als ze meer acht gegeven had op haar werk, en zich minder had bekommerd om Dina's gebreken. Niet alleen wist ze nu de opgegeven sommen niet uit te rekenen, maar toen ze de oplossing van een vraagstuk, dat juist behandeld was, moest herhalen, hakkelde ze en bracht ze er niets van terecht. ‘Opletten, Willie Westman,’ zei de onderwijzeres streng.
Willie probeerde het, en het ging - voor een poos. Toen herinnerde ze zich weer, hoe ze dien morgen met Zus langs den winkel gegaan was,
| |
| |
waar ze wist, dat haar moeder het trommeltje gekocht had, en hoe ze er voor het raam in de uitstalling drie had zien liggen met den prijs er op: zestig cents. Zestig cents! het witte kaartje met de gedrukte zwarte letters danste haar voor de oogen. En dan zei zoo'n Dina.....
‘Wat is dus de uitkomst, Wellie Westman?’
In gloed stonden Willie's wangen. Hemel, nu wist ze alweer niet wat er gezegd was, niet eens waarover het ging!
‘Na vieren blijven,’ zei de juffrouw, ‘en alle sommen maken, die we hier behandeld hebben.’
Arme Willie, ze voelde tranen branden in haar oogen. ‘Ik mag wel roerloos rechtop zitten blijven, anders glijden ze me over de wangen,’ dacht ze. Ze wou niet, dat iemand het zag. Maar iemand zag het toch; Geerte van Duinen, die naast haar zat, werd opgeschrikt door een traan, die op het tafeltje uiteenspatte.
Geerte begon te lachen.
Maar opeens klonk een stem, die den lach van Geerte's gezicht vaagde: ‘Geerte van Duinen, die de straf zoo aardig schijnt te vinden, blijft ook na schooltijd.’
Do juffrouw was niet makkelijk. Ze vond het
| |
| |
vreeselijk, dat de meisjes het eerste uur al zoo onoplettend waren.
Willie deed het een heel klein beetje goed, dat Geerte nu ook straf had; ze had het heel valsch van Geerte gevonden, dat die lachte om haar verdriet. Maar ze was er stil onder, dat ze zelf school moest blijven. Het was zoo naar voor thuis, vond ze; ze had juist zulke mooie cadeautjes gekregen.
Aan Dina Reelink wou ze niet meer denken, met zoo'n ‘valsche leugenaarster’ wou ze zich in het vervolg niet meer bemoeien.
Had ze dat maar eer bedacht, dan had die arme Zus niet drie kwartier in de koude, holle schoolgang op haar behoeven te wachten.
|
|