Onder vriendjes
(1905)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
heel stil zijn, hoor, dat ze niet wakker wordt. Ik zal haar maar niet naar school laten gaan.’ ‘O, Moe, kijk, Moe, ze kent me nog!’ en Zus kwam met de mooie, nieuwe pop aandragen, die ze 's nachts al gekregen had. ‘Gerust, ze steekt de armpjes naar me uit.’ ‘Laat ik je eerst eens wasschen, moedertje, en, jongens, denken jullie wel om den tijd? De laarzen moeten ook nog gepoetst.’ Wim nam de heele bezending onder den schoorsteen vandaan, slingerde de schoenen bij de veters over zijn schouders, en verliet zoo in edele houding de kamer. Bert volgde hem als een aap, met de handen in Pa's bottines gestoken, tot groot plezier van Zus, die vergat, dat het zoo kriebelde, toen de spons bij haar neusje kwam, en niet ophield voor ze op zijn rug paardje mocht rijden. ‘Bert, doe je blouse uit,’ zei juffrouw Westman; ‘ik kan het schoensmeer er zoo slecht uitkrijgen,’ Bert deed het en slingerde ze op een stoel. ‘Kind, wat ben je nat! Wat is er gebeurd?’ ‘O, dat is niets, Moe, ik heb me een beetje gewasschen.’ Juffrouw Westman scheen zoo'n waschpartij | |
[pagina 103]
| |
wat al te grondig te vinden. ‘Voor je borstrok zal ik anders wel zorgen; dien zal ik zelf wel een goede beurt geven, hoor. Trek maar gauw een anderen aan.’ Bert had er klaarblijkelijk niet veel zin in; hij vond het wat al te flauw. Maar het moest toch gebeuren. En Willem was wel verplicht alle laarzen alleen te poetsen, want het werd langzamerhand tijd, en ze moesten nog ontbijten. Toen de jongens weg waren en mijnheer naar kantoor, hadden Moe en Zus het rijk alleen. Zus mocht ook thuis blijven, omdat Willie niet ging en het zoo'n heel eind voor haar was. Ze zat op een stoof bij de kachel, als een klein poesje, en speelde stil met de nieuwe pop. Juffrouw Westman was al meer dan eens naar de keuken gegaan, om naar Willie te zien, maar die sliep als een roos, al hoestte ze nu en dan, en al kon Moe aan haar ademhaling merken, dat ze zwaar verkouden was. ‘Nu moet ik die kleine weer alles van voren af aan gaan leeren; Minemijntje kon het al zoo mooi,’ klaagde Zus, met een droeven zucht aan het adres van de verongelukte lieveling. ‘Ik zal de lei maar eens gaan halen.’ En ze kreeg haar uit de kast. | |
[pagina 104]
| |
‘Kijk, Moe, mag dat uit?’ vroeg ze, en toen de juffrouw niet op haar lette, trok ze haar bjj de rokken; ‘mag dat uit, Moe, of zijn het sommen van Wim?’ - want daar hadden Willie en Zus een diepen eerbied voor. Moe keek op en las het aan Sint-Niklaas gerichte briefje twee-, driemaal over. Toen vroeg ze opeens; ‘Zijn jullie gisteren op het ijs geweest, Zus?’ ‘Neen, Moe,’ zei Zus, heel verwonderd. Maar zich bezinnend: ‘Heeft Sint-Niklaas een mooi nieuw trommeltje voor Willie gebracht?’ En toen snapte ze door, en juffrouw Westman hoorde alles. ‘Arme Willie!’ zei ze, ‘ik dacht nog al, dat ze tóch op het ijs was gegaan.’ En toen tegen Zus: ‘Zou je je mooie pop niet eens aan de buren laten zien?’ ‘Ja, ja!’ riep Zus, ingepakt, ‘wat zal Karo wel zeggen? Die zal opkijken.’ Moe bracht haar toen even naar boven en ging er op uit, om een trommeltje te koopen, een mooi groen trommeltje, waarop met gouden letters ‘Mijn twaalfuurtje’ stond, en een paar el helrood veterhand er bij. | |
[pagina 105]
| |
Toen ze terugkwam, sliep Willie nog. ‘Nu, dat kan geen kwaad,’ dacht, haar moeder, ‘hoe langer hoe beter,’ en ze ging weer aan het werk. Om halfelf, de kamer was juist aan kant, kwam een klein meisje met een wit wollen doekje over het nachtponnetje en een dik rood neusje, de kamer in. ‘Goedenmorgen, Willie! Hoe gaat het, meid?’ ‘Goed, Moe,’ zei Willie, met een blik op de tafel. Daar lag een servetje over iets uitgespreid. Willie keek er wel naar, maar ze vroeg niets. Ze zag van terzijde naar Moe, en die lachte eventjes. ‘Is dat voor mij?’ vroeg ze eindelijk. ‘Ik zou maar eens zien,’ zei Moe geheimzinnig. ‘Mijn naam staat er tenminste niet op.’ Heel voorzichtig lichtte Willie het servet op. Daar lag het trommeltje bovenaan. En ook een paar nette kleine schaatsen met leeren riemen en snoezige neusbandjes, en een heerlijke rose borstplaat er bij, met een briefje: ‘Voor de verkouden Willie.’ ‘O!’ was al wat Willie zei; toen keerde ze zich naar Moe om en begon opeens te huilen. ‘Bent u weer goed op me?’ vroeg ze snikkend. | |
[pagina 106]
| |
‘Malle meid, hoe heb ik het nu met je? Ben je niet tevreden met je cadeautjes?’ Willie's oogen lichtten even op met een blijde, dankbare flikkering; toen zei ze, met den arm om Moe's hals: ‘U bent zelf Sint-Niklaas, hè Moe?’ ‘Ik?’ ‘Ja, ik zie het wel aan uw gezicht. En ik weet het ook wel, want vannacht was er nog geen trommeltje, dat zag ik net, toen Zus begon te huilen, en Sint-Niklaas wist ook niet, dat ik verkouden was.’ Moe meesmuilde zoo'n beetje en lachte vriendelijk. ‘O, Moe, hebt u het toch geweten van het ijs, en hebt u toch een trommeltje gegeven?’ vroeg Willie weer, met plotseling opkomende verbazing. ‘Maar het was toch je schuld niet; je stondt toch maar op het trapje,’ zei Moe. Willie knikte. In haar hartje rees weer de vraag op, of ze er werkelijk anders niet op zou zijn gegaan. Maar ze vond het beter er niet over te spreken. ‘Kom, kleed je gauw aan, Willie,’ zei Moe, ‘dan zal ik Zus eens halen.’ | |
[pagina 107]
| |
De Geschiedenis van een Broodtrommeltje II.
| |
[pagina 109]
| |
Willie deed het, en Zus kwam beneden, en ze waren juist voor de nieuwe kleine een naam aan het bedenken, toen de jongens naar binnen stormden en zooveel frissche lucht en kou meebrachten, dat Zus haar kindje onmiddellijk een glaasje suikerwater voorschreef, omdat ze het van den tocht zoo op haar borstje had gekregen. Moe kwam met een ketel anijsmelk de kamer in, voor de twee patiënten. Zus vond, dat Klasina (zoo had Willie de nieuwe pop genoemd, omdat het een geschenk van Sinterklaas was) nog dorstiger was dan Minemijntje. De jongens deden zich mede aan de warme melk te goed, en Bert stelde voor om koekezoopje te gaan spelen met de anijsmelk en de schaatsen. Willie, met haar dik neusje en haar wollen doekje, zou de juffrouw zijn. ‘Dat is goed,’ vond Willie; maar ze moesten eerst nog begrafenisje doen; ze had Minemijntje weer uit het vuilnisvat opgedoken, want ze meende, dat de stumper een plechtiger teraardebestelling toekwam. Dat werd dus afgesproken, en Willie liet haar broertjes de mooie cadeaux zien. ‘O, wat een lekkere, dikke borstplaat!’ zei Bert, terwijl hij zijn lippen bij voorbaat aflikte. ‘Voor de verkouden Willie,’ las Willem. | |
[pagina 110]
| |
‘Ja, en voor Klasina, en voor Klasina!’ riep Zus, als een echte moeder voor haar kind in de bres springend. ‘En een trommel?’ zei Bert. ‘Je hadt toch nog een trommeltje.’ ‘O ja, zoo'n oudje,’ zei Moe, lachend, met een geheimzinnig knikje naar Willie. |
|