dat ze de heele wieg het ondersteboven keerde, maar alleen het bedje viel er uit.
Greta huilde, en liep naar Mama, en toen gingen ze samen naar Betje in de keuken, en toen naar Papa, die op zijn kamer zat te werken, maar niemand wist waar Bellefleurtje was.
‘Eet eerst je boterham maar op,’ zei Mama, ‘dan zullen we straks nog wel eens zoeken.’ Maar Greta kon niet eten van droefheid.
‘Heb je Pop dan wel in haar wiegje gelegd?’ vroeg Papa. ‘Je hebt haar zeker gisteravond vergeten.’
‘Neen, Papa, heusch niet. Want ze had zulke ruwe lipjes, van de suiker, die ze op haar aardbeitjes gehad heeft, en toen heb ik ze nog met cacaoboter ingesmeerd!’
Op dat oogenblik bewoog er iets onder de kast en kwam er een puntje van Poes' staart te voorschijn.
‘Poes, poes, poes!’ riep Greta. Maar het kleine gekromde puntje verdween weer. Greta ging op de knieën liggen.
‘Pa, pa, Poes eet Bellefleurtje op!’ riep ze, en weer barstte ze in tranen uit, en ze dacht aan den wolf en het arme Roodkapje, en ze hoopte maar dat Bellefleurtje ook weer uit den buik van Poes kon worden gehaald, net als Roodkapje uit den buik van den wolf.
Papa kwam er bij, hij jaagde Poes weg en haalde Bellefleurtje te voorschijn.
‘Och, haar neusje is plat geworden!’ riep Mama.
Wat zag ze er uit, het was Bellefleurtje niet meer; Poes had de roode wangetjes weggelikt!
‘Ze is bleek van den schrik geworden,’ zei Greta, maar ze was toch blij, dat ze haar pop weer terug had.
Pop kreeg haar kleur nooit weerom, zooals Greta eerst nog gehoopt had. Daarom mocht ze ook niet langer Bellefleurtje heeten.
Op een dag, dat Greta's vriendinnetje kwam, verzonnen ze voor Pop een anderen naam. En nu werd er een groot feest van gemaakt, een dooppartij. Want Pop werd opnieuw gedoopt. Hut was heel aardig. Mama trakteerde op taartjes en citroenlimonade en de kleine afgelikte pop heette nu ‘Bleekneusje.’