| |
| |
[pagina t.o. 3]
[p. t.o. 3] | |
driftkopje i.
| |
| |
| |
Driftkopje.
I.
Klaar voor de inspectie.
Het was een vroolijke zonnige Zaterdagmorgen. Het had 's nachts hard geregend, maar nu deed de zon haar best, de natte, modderige straten zoo spoedig mogelijk droog te maken; de weiden om de stad dampten, en in de kleine stadstuinen was het gras zwaar van den regen, die in heldere druppels aan de sprieten hing, of op de bloemen lag.
Bij Polly Wevers aan huis waren allen al op, hoewel het nog pas zeven uur was. Mijnheer zat op de veranda met de krant, Mevrouw smeerde de boterhammen voor het ontbijt, Lientje zat op
| |
| |
een stoof naast haar Pa en was met veel zuchten bezig zelf haar laarsjes te rijgen, Wout keek zijn les na, en Polly stapte in den tuin rond en plukte hier en daar een madeliefje of een glanzig boterbloempje.
‘Polly, denk je wel om je laarzen, meid; ze zijn pas gepoetst,’ waarschuwde Mevrouw, die naar de veranda was gekomen en haar oudste bezig zag door het natte gras te loopen.
‘O ja, Moe,’ zei Polly, die aan niets minder gedacht had dan aan haar blinkende laarzen.
‘Niet in het gras loopen,’ zei Mijnheer, die nu ook van zijn krant opzag.
‘Ph!’ met een driftige beweging smeet het meisje de bloemen, die ze zoo pas geplukt had, op den grond.
Ze wou ze niet meer hebben, ze gaf er nu niet meer om.
Ze keek even op, of haar vader haar gezien had, maar dat was gelukkig niet zoo. Een oogenblik later was ze weer in de goede stemming. Het was zulk heerlijk weer, en ze was zoo prettig vroeg, en het was Zaterdag, dus had ze maar een halven dag school! Wat ook niet dikwijls gebeurde: ze zou dien dag een boek uit de biblio- | |
| |
theek krijgen. En ze hield zoo dolveel van lezen! Ze deed ook wel haar best op school, dat wil zeggen, ze maakte haar werk en leerde haar lessen, en ze was ook geen al te groote babbelaarster, maar ze verkorf het toch altijd op de een of andere manier. Wie in een week drie slechte aanteekeningen had - zoo luidde het reglement van haar klas - kreeg geen boek.
Polly wist wel dat niets zoo gemakkelijk was, als om een slechte aanteekening te krijgen, en niets zoo moeilijk, als om er vrij van te blijven.
Maar deze week was het wonderlijk goed gegaan; behalve de eerste afkeuring, die ze 's Maandags al gekregen had, had ze geen notities gehad, dus haar kansen op een boek stonden prachtig. De zaak was zoo goed als gewonnen, ze zou nu wel maken, dat ze die niet bedierf!
Er behoefde geen bel geluid en evenmin op de gong geslagen te worden, om de familie aan tafel te krijgen. Wout had wel gezorgd dat hij op de plaats aanwezig was en ook Lientje was met haar laarsjes klaar en had haar handjes alweer laten wasschen, en Polly zat al lang te hunkeren naar een lekker kopje thee toen de naaste toren halfacht speelde. De boterhammen stonden
| |
| |
al klaar op de bordjes, en de glazen melk er naast, en niemand liet zich tweemaal nooden om te beginnen.
‘Pa,’ zei Polly, die vol was van het aanstaande geluk, ‘het is vandaag bibliotheekdag.’
Mijnheer lachte. ‘Ja, alle Zaterdagen,’ zei hij ‘maar 't gebeurt niet dikwijls, dat je me er aan herinnert.’
Polly kleurde.
‘Maar ik ben er blij om, meid. Maak maar dat je het dikwijls doen kunt!’
‘Je boeltje is toch in orde?’ vroeg Mevrouw. ‘Het is immers vandaag inspectie?’
Mevrouw wist al zoo goed als Polly zelf, wat het zeggen wou, zoo'n inspectiedag. Dat was ook al 's Zaterdags. Dan moesten de meisjes al wat ze aan boeken en schriften en schrijfbenoodigdheden hadden, vóór zich op tafel leggen, en dan kwam de juffrouw om alles te monsteren. De boeken moesten dan netjes geveld, de sponsedoozen en griffelkokers in orde zijn, geen inktlapje mocht mankeeren. Op zoo'n dag regende het slechte aanteekeningen, en menig onnadenkend, vergeetachtig of slordig meisje bedierf in een oogenblik de heele week van goed oppassen.
| |
| |
Polly had ook al menig lesje gehad maar nu was ze met alles klaar.
‘Alleen mijn spons en lapje nog uitwasschen, Moe, dan is alles in orde! Suze Volkers heeft mijn jaartallenboekje te leen, maar ik ga haar vroeg halen, dat ze het niet vergeten kan.’
‘Heb je ook je naam op het nieuwe schrift geschreven, dat je gisteren geveld hebt?’
‘Zeker, Moe!’ zei Polly, en ze stond op en gaf haar moedertje een zoen, blij dat die haar zoo aan alles denken deed. Dadelijk na het ontbijt ging ze naar de keuken, en begon met een zorgvuldigheid, die Mietje het hoofd deed schudden, haar spons en leeren lapje uit te wasschen. Ze nam daartoe een groote blikken teil en water genoeg om een dozijn groote sponsen in schoon te maken. Het sponsje zag ten leste zoo blank of het splinternieuw was, en het rook zoo frisch dat het een lust was.
Maar nu het zoo volmaakt was, wou Polly het nóg volmaakter, en in haar slaapkamertje druppelde ze er wat eau-de-cologne over. Ze bedacht opeens dat het toch wel zonde was, zoo'n heerlijk riekend sponsje voor een vuile, bekladde lei te gebruiken, en ze stak gauw een lapje in haar
| |
| |
zak, dat ze uit de papiermand haalde, een afknipsel van een jurkje van Lien. Zoo gaat het bij overnette kinderen, ze ontrieven zich zelf om hun boeltje te sparen! Gelukkig was dit bij Polly maar een bui, die heel gauw zou overdrijven.
Om halfnegen schelde Polly bij Suze Volkers aan. De dienstbode deed open.
‘Is Suze klaar?’ vroeg Polly.
‘Zoo dadelijk,’ zei het meisje.
‘Wil je vragen of ze mijn jaartallenboekje meebrengt?’ riep Polly weer naar boven, maar het meisje was al weg. Polly kon toch al slecht tegen wachten, maar nu duurde het haar een eeuwigheid.
‘Heb je het boekje?’ vroeg ze, toen Suze eindelijk kwam.
‘Welk boekje?’ vroeg Suze, en toen, ziende, dat Polly zich boos maakte: ‘O ja, ja zeker!’ Dit klonk zeer blijmoedig, en het deed Polly allen angst vergeten.
Suze trok de deur dicht en welgemoed stapten beiden naar school.
‘Geef het me nu,’ zei Polly, toen ze halverwegen waren. Ze zag niet hoe Suze met een vreeselijke kleur naast haar voortliep.
| |
| |
‘Zeg, Polly,’ zei Suze opeens in wanhoop, ‘ik moet je wat zeggen, maar je moet niet boos worden....’
Polly stond al in vlam. ‘Ik word niet boos,’ zei ze, ‘maar wát moet je me zeggen? Dat je mijn boekje niet bij je hebt?’
‘Ik...’ begon Suze zenuwachtig, ‘ik was gisteravond bij Grootmoeder, die ziek is, en ik had je boekje meegenomen om daar mijn les te leeren, en toen werd zij zoo erg, en toen moest ik naar den dokter. Van leeren kwam niets in, en....’
‘En toen?’ vroeg Polly, zich zooveel mogelijk bedwingende.
‘En toen kwam Moe ook en we gingen samen naar huis, - en - toen heb ik je boekje vergeten.’
Bom! daar lagen Polly's boeken alle in de modder, en pats! haar griftenkoker ook, die viel open en pennenhouders en potlooden en het vlakelastiek en de griffels, alles sprong er uit, en de sponsedoos rolde ver weg en het sponsje, dat er uitgevallen was, lag in een modderplas, en het mooie poppekopje, dat op haar rood inktlapje prijkte, lag verbrijzeld op den grond, - en de bewerkster van alles, Polly, die in een uitbarsting
| |
| |
van drift den boel op den grond had gesmeten, stond er bij; een stroom van tranen liep langs haar verhit gezichtje en ze schreide of het hart haar breken zou.
Suze stond een oogenblik als aan den grond genageld, ze was bleek van schrik geworden. Eindelijk bukte ze zich en er blonken ook tranen in haar oogen, toen ze een en ander begon op te rapen.
‘Polly,’ begon ze zacht, ‘ik had je niet in den steek gelaten. Kijk, ik heb mijn eigen boekje gevonden, en het nieuw gekaft, en er jouw naam op geschreven, - dat had ik jou willen geven.’
Polly keek niet op of om, ze liet niet blijken, dat ze de zachte verontschuldigende woorden gehoord had, maar ze had ze wel verstaan, en ze was er te ongelukkiger om. Dat ze zoo driftig en voorbarig was geweest! Al hád Suze haar boekje niet meegebracht, dan had dit Polly nog maar één aanteekening gekost, en zou ze nog het boek hebben verdiend. En nu had ze moedwillig alles bedorven! Ze snikte of het hart haar breken zou. Eindelijk keek ze op, en zag ze Suze nog maar aldoor bezig, de natte, loshangende, bemodderde boeken van de straat op te rapen.
| |
| |
Polly bukte zich om haar te helpen. Het was een vies werkje en overvloedig vloeiden haar tranen, toen ze haar jammerlijk gehavend boeltje bijeengaarde.
Op school, waar ze den viezen stapel eerst af moest wasschen, barstte ze weer in snikken uit. Hoe had het kúnnen zijn, en hoe was het nú!
Och, als ze bedacht hoe alles er 's morgens had uitgezien: een keurig stapeltje net gekafte, goed onderhouden boeken, een mooie griftenkoker, een nette sponsedoos, en een beeldig inktlapje! Ze had wel hoop gehad dat ze voor ditmaal het best van allen voor den dag zou komen, en nu - minder dan de minste! Geen boek uit de bibliotheek, een ernstige berisping van de onderwijzeres (o, wat zou die wel gezegd hebben, als ze geweten had, dat Polly haar boeken moedwillig had neergegooid!) een donker gezicht van haar moeder, een gebroken griftenkoker, een vernield inktlapje, en het afschuwelijke gevoel, dat ze dat alles aan zichzelve te wijten had; dát waren de gevolgen van haar dwaze uitbarsting.
|
|