‘Wil ik eens naar beneden gaan?’ vroeg ik.
‘Ja, ja, alsjeblieft!’ zei ze. ‘o, Neen, toch niet, doe het niet; neen, doe het maar niet!!’ En ze trok me letterlijk bij de rokken terug.
Daar kwam iemand de trap op. Moe was het. Ze zag zoo rood als vuur.
‘Nanny, kind!’ zei ze. En terwijl ze Nanny lachend kuste, sprongen haar toch de tranen uit de oogen.
Wij gingen naar beneden. Daar zaten Pa en Willem, beiden als kreeften.
Het was een algemeen gezoen en gefeliciteer. En Neeltje, die argeloos binnenkwam, begon warempel ook te huilen.
Willem drukte mij zoo stevig de hand, alsof die een noot geweest was, die hij kraken wou.
En Pa haalde in de confusie den wijn voor den dag. Het was wel pas zeven uur, maar dat deed er niet toe.
En wij zaten allemaal heel genoeglijk klinkend en drinkend bijeen.
‘Nu wordt het uw beurt!’ had Neeltje mij stilletjes toegevoegd, terwijl ze in haar verwarring met een zwavelstok (die ze, ouderwetsch, nog altijd gebruikte) in plaats van met een kurketrekker aankwam.
Daar werd gescheld.
‘Wie is daar?’ vroeg Nan.
‘Kwart over zevenen, - weet je wel, dat het Clubavond is?’ Dat was waar ook, wij hadden het beiden haast vergeten.
Daar kwam Pol, en die had nogal een nieuw Bondslied gemaakt, omdat het andere niet keurig