Ja, wezenlijk, ik ben geslaagd. Hoe, begrijp ik zelf niet.
Van het oogenblik dat ik de onschatbare akte uit de hand des edelen voorzitters ontving, totdat ik 's avonds moe en uitgeput ging slapen, heb ik in een roes geleefd.
Als in een droom zag ik ze allen om mij heen, mij om strijd feliciteerend. Pol voorop met een gezicht zóó blij, als ik in tijden niet van haar gezien heb.
Ze liep nu rechts, dan links van me, soms half vóór mij om mij aan te zien en toe te lachen!
En Nanny, die net als Moe door haar tranen heen lachte!
En Minnie ook, die een allergewichtigste repetitie om mijnentwil verzuimd heeft.
En Pa, - wat schudde hij mij krachtig de hand! Ineens pakte hij zijn kleine, dikke Bep op, en tilde haar ten aanschouwe van ieder, die in de kamer was, in de hoogte, om mij eens terdege te pakken. En die goede Neel was ook heelemaal van streek. En mijn dikke, beste peettante, met onverholen trots heeft zij mij den heelen avond aan zitten kijken.
Er zijn veel menschen gekomen, de heele familie Mertens, met Willem inkluis. Maar ik verdenk er hem sterk van, dat hij Nan hartelijker geluk heeft gewenscht dan mij.
Het was een en al vreugde en plezier, en ‘de schel stond,’ zooals Neeltje met een glimgezicht zei, ‘niet stil van de menschen en de kaartjes en de brieven.’