Kibbelaarstertje
(1910)–Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
[pagina 83]
| |
Nog altijd haantje-de-voorste.Catootje was veel ouder, maar, jammer genoeg, niet veel wijzer geworden. Toen het voorjaar aankwam, gingen Jan en zij vaak 's morgens met Betje uit. Dora was dan naar school. Ze woonden dicht bij het Willemspark, dat was heerlijk. Daar gingen ze dan meestal heen om te spelen. Het prettigst van alles was, dat er zooveel kennisjes kwamen. De buurtjes, Suze, en Betsie en Tom | |
[pagina 84]
| |
van den hoek, waren er met mooi weer altijd te vinden. Cato was al blij, als 's morgens de zon scheen. Toch had ze lang niet altijd plezier in het park, al lag het ook alleen aan haar. Tootje wilde altijd de baas zijn. De meisjes waren een beetje bang voor haar, de jongens noemden haar ‘haantje.’ Op een mooien Woensdagmiddag, dat Dora ook vrij had, trokken ze er met hun drieën op uit. Ze troffen het goed. Wel acht vriendjes en vriendinnetjes waren er al. Ze speelden elk afzonderlijk, één met een hoepel, een ander met een bal, een paar meisjes sprongen touwtje. ‘We moesten samen een spelletje doen,’ zei er een. ‘Wat dan?’ vroegen ze. | |
[pagina 85]
| |
En Catootje, zonder er aan te denken dat ze de jongste was, stapte parmant vooruit en zei: ‘Laten we stuivertje wisselen, ik zal beginnen.’ Betsie keek boos. Dora wilde haar zusje zeggen, dat ze niet zoo bazig zijn zou. Maar Tom, de oudste van allen, zei goedig: ‘Nu, laat haar maar gaan, ze is nog zoo jong.’ ‘Dat kind krijgt altijd haar zin,’ zei Betsie mopperend. Maar daar bleef het bij, en ze gingen stuivertje wisselen. Toen ieder een beurt gehad had, moest er een ander spelletje verzonnen worden. Weer had Catootje een hoog woord, maar ditmaal hadden de kinderen geen zin, naar haar te luisteren. Betsie stelde voor om krijgertje te spelen. ‘Hè neen, geen krijgertje,’ riep Kibbe- | |
[pagina 86]
| |
laarstertje dadelijk. Ze had de kortste beenen van allen en kon daardoor niet zoo hard loopen als de anderen. ‘Ja, ja, krijgertje!’ riepen een paar. ‘Dan doe ik toch niet mee!’ riep Tootje heel boos, maar ze had er spijt van, want allen lachten haar uit. ‘Zooveel te beter!’ zei Betsie, ‘dan hinder je ons tenminste niet.’ ‘Willen we blindemannetje doen?’ vroeg Dora, die medelijden met haar zusje kreeg. Ja, ja! daar hadden allen zin in. Catootje had eigenlijk liever ‘zakdoekje leggen’ gedaan, maar ze was ditmaal verstandig en zweeg. ‘Wie zal beginnen?’ vroeg Tom. ‘Ik, ik,’ riep Catootje, en met beide handen sloeg ze op de borst. | |
[pagina 87]
| |
Dat was nu toch wat al te dwaas. Dora schudde het hoofd tegen haar zusje. Betsie had veel lust gehad, Catootje uit den kring te zetten en haar niet mee te laten doen, maar Betsie was een vriendin van Dora, en daarom liet ze het. Zelfs Suze, die altijd tevreden was en nooit een beurt voor zichzelf verlangde, vond, dat Tootje wel wat brutaal was. ‘Goed,’ riep Tom met een knipoogje op Betsie, ‘laat Tootje maar blindeman zijn. Dora zal haar den zakdoek voorbinden.’ De anderen zagen een beetje vreemd op; ze begrepen niet wat Tom wilde. Moest Kibbelaarstertje nu toch haar zin hebben? Terwijl Dora Tootje hielp, wenkte hij de kinderen met den vinger en fluisterde | |
[pagina 88]
| |
hun in: ‘We moeten haar alleen laten staan als ze den blinddoek voorheeft, en allemaal heel ver wegloopen. Dan zal ze er weinig pret van hebben.’ ‘Ik ben klaar!’ riep Kibbelaarstertje, die het vreemd vond, dat er zoo gefluisterd werd, ‘ik ben al klaar. Staan jullie nog niet?’ Voor een oogenblik schaarden ze zich allen in een kring. Betsie vertelde zacht aan Dora wat het plan was. Dora lachte er om, ze vond het ook wel goed, dat Tootje eens gestraft werd, omdat ze altijd haantje-de-voorste zijn wou. Als ze geweten had, wat er gebeuren zou, had ze het zeker niet goedgevonden. Maar de kinderen dachten aan niets kwaads. Ze knikten elkaar lachend toe. Dat zou een grap zijn, als Kibbelaarstertje | |
[pagina 89]
| |
[pagina 91]
| |
alleen staan bleef, en niemand vinden kon. ‘Klaar?’ vroeg Tootje weer, en ze trapte even ongeduldig met haar voet op het kiezel. ‘Ja!’ riepen allen, en toen zongen ze: ‘Blindemannetje, blindeman,
Zoek maar tot je me vinden kan.’
Tom gaf het teeken, en één, twee, drie, daar liepen allen zoo gauw ze konden weg en lieten den armen blindeman alleenstaan. Eerst begreep Catootje niet, wat er gebeurde. Ze liep naar links en rechts en tastte voor zich uit met de handen. ‘Jullie loopt te ver, jullie loopt te ver!’ riep ze, ze merkte wel, dat de open plaats, waar, ze gewoonlijk speelden, geheel leeg was. | |
[pagina 92]
| |
‘Dat is gemeen!’ riep ze. Toen hoorde ze iemand lachen. Het was Betsie, die zich achter een boom verscholen had. Tootje liep in de richting van het geluid op Betsie af. Ze was zoo driftig, en ze liep zoo hard, dat ze den doek niet los kon krijgen, hoe ze ook plukte en wrong. Ze maakte hem juist verder in den knoop. Maar dat deed er niet toe, ze zou Betsie te pakken krijgen, ze had nu gehoord waar ze was. Betsie, die haar zag aankomen, keerde zich om en wilde verder gaan, maar opeens bleef ze verschrikt staan. Een luide, angstige gil deed haar knieën knikken. Toen ze omkeek, werd ze heel bleek. Daar stond Tootje droevig te snikken. Ze was met haar voorhoofd | |
[pagina 93]
| |
tegen den boom aangeloopen. Bloeddruppels vloeiden op den witten blinddoek. Dora kwam er dadelijk bij. Voorzichtig deed ze Tootje den doek af en zachtjes bette ze de wond. Doodsbleek zag Tootje, haar lippen beefden en groote tranen gleden langs haar neusje. Ze balde de kleine vuisten, ze wou niet huilen; maar het hielp haar niet. Ze had zoo'n pijn! Allen hadden spijt van de grap. Dora het meest. Ze begreep niet dat ze er niet aan gedacht had, dat Tootje een ongeluk zou kunnen krijgen. Ze had immers overal tegen aan kunnen loopen! Tom was ook stil geworden, hij vond het jammer, dat hij de grap verzonnen had. Hij liep naar den vijver en maakte zijn zakdoek nat en gaf dien aan Dora. Betsie, die een doosje witte drop in den | |
[pagina 94]
| |
zak had, stak een paar stukjes in Tootje's mond om haar te troosten. En allen gingen maar naar huis, ze hadden weinig zin om langer te spelen. Nog snikkende ging Tootje naar binnen. Maatje waschte de wond zorgvuldig schoon en legde er toen een pleister op. Toen ze alles gehoord had, schudde ze langzaam het hoofd. Het was wél onvoorzichtig van de kinderen geweest. Maar waarom wou Tootje ook altijd nummer één zijn? ‘Ik zal nu altijd zoet zijn!’ riep Catootje. Ze legde het arme, gezwollen kopje in haar moeders schoot en schreide. ‘Ik hoop het, kindje,’ zei haar moeder. ‘Het zou anders wel eens kunnen gebeuren, dat de kinderen nooit meer met je wilden spelen.’ | |
[pagina 95]
| |
‘Ik zal niet meer een haantje zijn,’ beloofde Tootje, terwijl ze bedroefd met haar handje de dikke buil betastte, die, zooals ze zei, op haar voorhoofd was ‘gegroeid’. |
|