deren direct van school naar huis kwamen. Op straat leerden ze niets goeds, zei hij.
Maar Piet had niets gevraagd. Dat viel Mimi tegen. Nu verviel heel de aardigheid.
Langzaam ging ze achter Piet aan de kamer binnen. Ze zou het wel weer goedmaken. Piet mocht niet boos blijven.
‘Dag tante,’ zei Piet, ‘dag Willie;’ toen ging hij zitten.
Tante Line zat voor de gedekte tafel, Willie had zijn stoel naast den haren gezet.
Een moeder hadden de kinderen niet, die was gestorven toen Willie twee jaar was.
Willie was nu vier, Mimi twaalf, Piet dertien.
Tante Line, een zuster van hun vader, had sedert dien tijd het huishouden waargenomen.
Tante Line was zestig jaar, een vriendelijk, goed vrouwtje, die de kinderen een beetje verwende.
‘Maar jongen,’ zei ze, ‘ben je daar nú pas? Goed dat je vader nog niet thuis is. - Ik ben er blij om; dat zou weer een donker gezicht geven. - En met recht!’
Juist klonk een voetstap op de trap. Mijnheer Trezoor kwam thuis.
‘Zal ik opdoen?’ vroeg tante Line.