geschreven, waarin ze meldde, dat ze het ‘Kristallen Zuurfleschje’ (dit was de lieflijke naam, dien Mies voor de oude dame had uitgevonden) al haar millioenen niet benijdde en voor geen geld met haar van humeur zou willen ruilen. Al haar millioenen! - Mevrouw Blankenvelde zou tevreden geweest zijn, als ze er één had bezeten; maar dat deed er niet toe.
Wat Elly het meest had gegriefd, was de zonderlinge manier, waarop ze daar in betrekking was gekomen. Mevrouw had haar een briefje geschreven, haar bij zich laten komen, en, dit moest ze toegeven, tegen een flink salaris in dienst genomen. Maar Elly kon niet begrijpen, hoe mevrouw Blankenvelde achter haar naam gekomen was, of liever, hoe mevrouw Blankenvelde van haar bestaan onderricht was, en hoe ze toch ontdekt had, dat die Elly Berewoud om een betrekking verlegen was.
Elke zinspeling, die Elly hierop maakte, was vruchteloos. Of ze het ronduit vroeg, of langs een omweg, - mevrouw liet niets los, en bewaarde haar geheim met blijkbaar welgevallen.
Elly had aan de familie Van Eysden gedacht, omdat mevrouw Blankenvelde over Elly's kinderjuffrouwschap daar aan huis gesproken had. Ze had zelfs aan Jet, die met mijnheer Van Eysden over Bommie in trouwe correspondentie was, opgedragen bij hem naar mevrouw Blankenvelde te informeeren. Jet had het gedaan, en mijnheer Van Eysden had teruggeschreven, dat hij niet de eer had mevrouw Blankenvelde te kennen, maar dat hem daarentegen een zekere juffrouw Blankenveld, besteedster, zeer goed bekend was, en dat hij, zoo ze die dame op het oog had, met groot genoegen alle mogelijke inlichtingen over haar wilde verstrekken.
Toen was Elly tot de ontdekking gekomen, dat mevrouw De Blooys een dochter van mevrouw Blanken-