je zoo trouw voor me gezorgd hebt. Hoe kón je toch altijd zoo aardig zijn voor een egoïstisch kind als ik ben, dat zich maar al te graag en gemakkelijk door jou verwennen liet!
Nu ik zoo gelukkig ben, omdat Edu zooveel van me houdt, nu wou ik ook goed zijn en het geluk verdienen. Maar o, Jet, nu merk ik pas, hoe weinig ik het waard ben.
Ik ben een ijdel poppetje, dat alleen aan zichzelf denkt. De enkele keeren, dat ik jou geholpen heb - en dan nog in kleinigheden - voelde ik me bijzonder grootmoedig en edel!
Zeg, zou je denken, dat ik ooit een goede vrouw voor Edu zal zijn? - Ik hoop het zoo!
Vroeger had ik altijd gehoopt, eens te trouwen met een schatrijk man; maar nu ben ik er blij om, Jet, dat mijn man maar beginnend dokter in Hilversum is, die praktijk zoekt. - Het zal hem wel goed gaan, denk je niet; daar ben ik niet bang voor. Maar weet je waarom ik zoo blij ben? Omdat ik nu zelf mijn best moet doen, om een goede, zuinige huisvrouw te worden, die haar man help en kan.
Als ik maar half zoo was als jij, dan zou het wel gaan.
Ik zal probeeren zoo te worden, en dát vooral: ik zal probeeren, áls het ons tegenloopt, blijmoedig te zijn.
Heb ik niet wel eens iets geleken op juffrouw Gummidge, die alles erger voelde dan een ander? Als het ons allen te zamen tegenliep, deed ik het minste, en ging ik er het meest onder gebukt. Nooit zal ik den morgen vergeten, dat ik, ineengedoken als een zieke musch, onder het vergieten van groote tranen, koolrapen zat te schillen in de keuken, terwijl