was op; hij had Pop onderzocht, en was er heel bang voor, dat het roodvonk zou zijn.
Jet nam de boodschappen van Dita aan, en verwachtte dat zij nu zou heengaan. - Maar dat gebeurde niet.
Jet schreef het blijven van Dita aan onhandigheid toe, en ze praatte nog wat, terwijl ze de zakjes en pakjes in haar boezelaar rangschikte.
‘Nu, Dita,’ zei ze eindelijk, ‘ik wil je niet wegsturen, maar ik moet naar boven, er is zooveel te doen vandaag.’
Dita werd vuurrood, ze scheen naar woorden te zoeken.
‘Mag ik toch maar niet blijven?’ kwam er eindelijk.
‘Maar Dita!’ zei Jet. ‘Dat kan toch niet! Verbeeld je, dat jij ook eens ziek werdt, dan zou het mijn schuld zijn. - Ik vind het erg aardig van je, hoor, dat je het aanbiedt, maar je begrijpt zelf wel, hè, dat het niet gaat.’
Jet sprak vriendelijk en overtuigend, maar Dita hield aan; ze zou het zoo graag willen; - ze vond het zoo vreeselijk, dat de juffrouwen nu alles alleen moesten doen, en dat Pop ziek was, en dat zij buiten alles stond en stil moest zitten of op straat loopen of werken bij een ander, terwijl ze zoo dolgraag hier haar best wou doen.
Jet werd er verlegen mee. - ‘Maar begrijp je dan niet, Dita, dat je zelf ziek kunt worden? En juffrouw Willems mag het ook niet toestaan, je zoudt de kinderen daar kunnen besmetten.’
‘O, zelf zal ik niet ziek worden,’ klonk het moedig, ‘ik ben nooit ziek. En als ik hier zou mogen slapen, misschien mag ik wel op stoelen liggen op